ECLI:NL:RBZLY:2009:5

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
25 april 2013
Zaaknummer
136300 - HA ZA 07-1139
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkoop van schilderijen en de goede trouw van de kopers

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 april 2009, staat de eigendom van drie schilderijen van de schilder Ton Schulten centraal. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Meulenberg, stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is van de schilderijen, die via een veilinghuis aan de gedaagden, [X c.s.] en de besloten vennootschap I.Q. Kunstuitleen B.V., zijn verkocht. De eiser beweert dat de schilderijen door het veilinghuis zijn verduisterd en vervolgens aan [Y] zijn verkocht, die ze op zijn beurt aan [X c.s.] heeft doorverkocht. De rechtbank onderzoekt of [X c.s.] en [Y] te goeder trouw waren bij hun aankoop, gezien het grote prijsverschil tussen de aankoopprijs en de geschatte waarde van de schilderijen.

De rechtbank concludeert dat zowel [Y] als [X c.s.] niet te goeder trouw waren. De rechtbank wijst op het grote verschil tussen de aankoopprijs van EUR 18.000,00 en de geschatte waarde van de schilderijen, die door de galerie op minstens EUR 50.000,00 werd geschat. Dit verschil had hen moeten doen twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. De rechtbank oordeelt dat de eiser eigenaar blijft van de schilderijen en wijst zijn vorderingen toe, inclusief een dwangsom voor het geval de schilderijen niet worden teruggegeven.

In de vrijwaringszaak vorderen [X c.s.] betaling van EUR 18.000,00 van [Y], maar de rechtbank wijst deze vordering af, omdat [Y] ook niet te goeder trouw was. De rechtbank veroordeelt [Y] in de proceskosten van zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak. Dit vonnis benadrukt het belang van goede trouw in de kunsthandel en de verplichting tot onderzoek bij twijfel over de herkomst van goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 29 april 2009
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 136300 / HA ZA 07-1139 van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. D. Meulenberg,
tegen

1.[X] ,

wonende te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.Q. KUNSTUITLEEN B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 138659 / HA ZA 07-1427 van

1.[X] ,

wonende te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.Q. KUNSTUITLEEN B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
tegen
[Y],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G.I.W. Teunis.
Partijen zullen hierna [eiser] , [X c.s.] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 februari 2008
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2008 en het daar uitgesproken mondelinge vonnis
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 september 2008
  • de akte houdende overlegging van beschikbare bewijsstukken van [eiser] en de akte overlegging bewijslevering van [X c.s.]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 november 2008
  • de conclusie na enquete van [X c.s.]
  • de antwoord-conclusie na enquete van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 februari 2008
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2008 en het daar uitgesproken mondelinge vonnis
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 september 2008
  • de akte overlegging bewijslevering van [Y] en die van [X c.s.]
  • de conclusie na enquete van [X c.s.]
  • de antwoord-conclusie na enquete van [Y] .

3.Het geschil en de beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] stelt dat [X c.s.] drie schilderijen van de schilder Ton Schulten in hun galerie hebben, waarvan hij eigenaar is. Hij heeft de drie schilderijen via het veilinghuis De Zes Eiken van [A] te koop aan willen bieden, maar dat veilinghuis heeft ze verduisterd en aan [Y] verkocht. [Y] heeft de schilderijen op zijn beurt aan [X c.s.] doorverkocht. Telkens voor een zodanig lage prijs dat zowel [Y] als [X c.s.] hadden moeten beseffen dat de verkoper niet beschikkingsbevoegd was en zij zelf waren dus niet te goeder trouw. Hij vordert een verklaring voor recht dat hij eigenaar is en afgifte onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [X c.s.] in de proceskosten, waaronder die van het revindicatoir beslag.
3.2.
[X c.s.] bestrijden de vordering. Zij en [Y] betwisten, samengevat, dat de schilderijen veel meer waard waren dan zij er voor betaald hebben en dat zij niet te goeder trouw waren. [X c.s.] hebben [Y] in vrijwaring opgeroepen.
3.3.
De rechtbank heeft op de comparitie zowel in deze hoofdzaak als in de vrijwaringszaak [X c.s.] respectievelijk [Y] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van [eiser] dat [X] c.q. [Y] niet te goeder trouw was/waren ten tijde van de aanschaf door hen van de drie schilderijen waar deze procedure over gaat. De rechtbank achtte vooral door het grote verschil in aankoop- en verkoop- c.q. vraagprijs voorshands bewezen dat geen sprake was goede trouw bij de kopers.
3.4.
[X c.s.] hebben [X] en [C] als getuige doen horen en producties overgelegd. In contra-enquete zijn [D] en [E] als getuige gehoord en ook [eiser] heeft nieuwe producties in het geding gebracht.
3.5.
[X c.s.] voeren aan dat zij ook [Y] , die in de vrijwaringszaak op 22 september 2008 als getuige is gehoord, in de hoofdzaak als getuige hadden willen voorbrengen. Nu [eiser] zich op dat punt aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal de rechtbank die verklaring ook als in de hoofdzaak afgelegd beschouwen.
3.6.
De
getuige [X]heeft samengevat het volgende verklaard:
[Y] belde hem dat hij drie schilderijen van Ton Schulten te koop had. De getuige kreeg de doeken van [Y] mee en heeft ze door zijn medewerker [E] op echtheid laten controleren door de galerie van Ton Schulten. De galerie zei dat de doeken echt waren. En hij kreeg van [E] door wat de galerie museum aan prijsindicatie gaf. De getuige bood
EUR 15.000,00 en [Y] vroeg EUR 18.000,00. Over dat laatste bedrag zijn zij het op
1 augustus eens geworden. Het schilderij Bloemenpracht kocht de getuige voor zichzelf en hij betaalde koopsom van EUR 7000,00 voor dat schilderij contant. Toen de getuige met [Y] onderhandelde over de prijs wist hij dat de schilderijen volgens de galerie minstens EUR 50.000,00 waard waren. Bij vergissing is ook het privé gekochte schilderij op internet te koop gezet. Het is gebruikelijk in de kunsthandel dat er tussen de aankoop- en verkoopprijs een factor van 2,5 tot 4 is.
De
getuige [C]heeft verklaard uit hoofde van zijn beroep als uitgever/kunsthandelaar het werk van Ton Schulten goed te kennen. Hij heeft de schilderijen bekeken en denkt dat ze in de beginperiode van Schulten zijn gemaakt. De getuige vindt de schilderijen lelijk en slecht geschilderd en vindt ze in totaal EUR 5.000,00 waard. Doordat de galerie van Ton Schulten een monopoliepositie heeft, zijn de prijzen voor de olieverfschilderijen van Ton Schulten kunstmatig hoog. Het is in de branche gebruikelijk dat er tussen aankoop en verkoop een factor van 2,2 tot 3 is, aldus deze getuige.
De
getuige [Y]heeft verklaard dat hij [A] EUR 5.000,00 had geleend en de drie schilderijen als onderpand kreeg. Toen [A] de lening niet kon terugbetalen heeft hij de schilderijen met bijbetaling van EUR 4.000,00 van hem gekocht. De getuige heeft amper aandacht besteed aan de door hem ondertekende side-letter waarin staat dat de schilderijen ongeveer EUR 40.000,00 waard zijn. Met [A] heeft hij niet gesproken over de herkomst van de schilderijen. Hij heeft [A] gevraagd of hij gerechtigd was de schilderijen aan hem te verkopen en dat heeft hij ook in de overeenkomst opgenomen. De getuige heeft de schilderijen te koop aangeboden aan [X] , die hij al 35 jaar kent. Tijdens een etentje bood [X] hem EUR 15.000,00 en de getuige vroeg EUR 18.000,00. Dat deed hij niet omdat hij wist wat ze waard waren maar gewoon omdat je als handelaar meer vraagt dan wat er geboden wordt. [X] ging met die prijs akkoord, EUR 7.000,00 heeft hij contant betaald en de rest per bank. Hij heeft [X] niet verteld over de side-letters of over hoe hij aan de schilderijen kwam, alleen dat hij de schilderijen wilde verkopen.
3.7.
Verder hebben [X c.s.] hun standpunt onderbouwd met het overleggen van e-mail berichten van Christie’s dat de veilingwaarde van de schilderijen onder de
EUR 2,500 /3.500 ligt en van Sotheby’s dat de schilderijen een ondergrens van
EUR 4.000,00 niet halen. Ook hebben zij overgelegd een verklaring van [A] van
6 februari 2007 dat [eiser] de schilderijen te duur had ingeschat en dat de galerie van Ton Schulten de schilderijen veel lager inschatte dan wat [eiser] ervoor wilde hebben. Tenslotte hebben ze overgelegd een artikel van journalist [B] voor het blad “De Roskam” waarin deze schrijft dat de schilderijen van Ton Schulten sterk overgewaardeerd worden.
3.8.
In tegengetuigen-verhoor zijn [D] en [E] gehoord.
De
getuige [D]heeft het volgende verklaard.
Zij is vijf jaar manager in de galerie van Ton Schulten. Tot haar taak hoort het samen met Ton Schulten en zijn vrouw bepalen van de verkoopprijs van zijn doeken. Haar ervaring is dat dit goed gebeurt want de doeken gaan ook voor die prijs weg. De grotere doeken en zeker de oudere taxeren ze nooit van een foto, die doeken willen ze zelf bekijken. Bij oudere doeken doen de schilder of zijn vrouw dat.
Zij heeft de drie schilderijen gezien en schat de waarde van Bloemenpracht op EUR 27.000,00. Het schilderij Dorpsgezicht Ootmarsum vond zij wat minder mooi en zij schat de waarde daarvan op EUR 24.000,00 of 25.000,00. Een juiste prijs voor het kleinste schilderij vindt zij EUR 9.000,00. Zij heeft samen met mevrouw Schulten op verzoek van de heer [E] van I.Q. Kunstuitleen de schilderijen op echtheid gecontroleerd en de schilderijen waren echt. Later belde [E] en vroeg naar de waarde en zij heeft dat voor de twee grootste schilderijen aan hem doorgegeven. Over de mails van Sotheby’s en Christie’s verklaart zij dat zij hetzelfde zou hebben geschreven omdat zij de doeken net als deze instanties niet zelf zou hebben gezien. Zij weet niet hoeveel verstand Sotheby’s en Christie’s hebben van het werk van Ton Schulten. Bovendien verkopen zij meestal werk van overleden kunstenaars en dat werk is meestal veel duurder. Een liefhebber van het werk van Ton Schulten komt naar de galerie, daar heeft hij optimaal keus, en bij veilinghuizen zal er dan ook geen vraag zijn naar zijn werk, aldus deze getuige. Verder blijft zij bij wat zij bij de politie heeft verklaard.
De
getuige [E]heeft verklaard dat hij op verzoek van [X] de schilderijen op echtheid heeft laten controleren door de galerie van Ton Schulten. De schilderijen bleken echt te zijn. Hij kan zich niet herinneren of hij toen of later over de waarde van de schilderijen heeft gesproken.
3.9.
[eiser] heeft bij akte overgelegd de bij de politie afgelegde verklaringen van [A] (d.d. 22 maart 2007), [Y] , [X] , [E] , [D] en [eiser] .
In de bij de politie op 22 maart omstreeks 14.11 door [A] afgelegde verklaring verklaart deze onder meer dat hij [Y] heeft gezegd dat het hem niet vrij stond de schilderijen aan [Y] in onderpand te geven of te verkopen.
3.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] niet beschikkingsbevoegd was.
De vraag die in deze zaak voorligt is of [Y] en vervolgens [X c.s.] bezitter te goeder trouw waren in die zin dat zij wisten of (zie artikel 3: 11 BW) behoorden te weten dat [A] respectievelijk [Y] niet beschikkingsbevoegd waren. Indien een verkrijger goede reden heeft te twijfelen aan die bevoegdheid, mag van hem enig onderzoek worden verwacht en als hij in die omstandigheden geen onderzoek doet, is hij niet te goeder trouw.
3.11.
De rechtbank gaat op grond van de niet betwiste stellingen en op grond van overgelegde producties en de getuigenverklaringen uit van het volgende.
Op het inbrengformulier d.d. 21 oktober 2005 bij de Zes Eiken staan voor de drie schilderijen de limietprijzen genoemd, in totaal is dat een bedrag van EUR 47.500,00.
In januari 2006 heeft [Y] de drie schilderijen van [A] als borg ontvangen ter zekerheid voor een lening van EUR 5.000,00. In de toen opgemaakte “tijdelijke overdrachtsovereenkomst” staan de drie schilderijen voor een waarde van in totaal
EUR 47.500,00 genoemd. Ook staat in die overeenkomst dat de galerie Ton Schulten de
“taxatie” waardevan de drie schilderijen op in totaal EUR 22.500,00 heeft bepaald. In de “side-letter” bij die overeenkomst staat bij de drie schilderijen een bedrag van in totaal
EUR 47.500,00 vermeld. [A] lost de lening niet af en in juli 2006 verkoopt hij de schilderijen aan [Y] . Een factuur vermeldt een koopprijs van EUR 9.000,00. Deze is betaald door middel van inlossing van de lening en [Y] verklaart EUR 4.000,00 te hebben bijbetaald, dat laatste ontkent [A] . Deze beide partijen spreken niet met elkaar over de herkomst van de schilderijen. In een stuk met als opschrift “AFSPRAAK” staat dat [A] “
gerandeerd de echtheid van de schilderijen en het recht om deze overeenkomst zo af te handelen…”. [D] heeft bij de politie verklaard en als getuige deze verklaring bevestigd dat de galerie in december 2005 is gebeld door iemand die zich meldde als [A] van veilinghuis de Zes Eiken. Deze wilde weten wat drie schilderijen van volgens hem Ton Schulten waard waren. Zij weet het niet zeker, maar de galerie heeft volgens haar aan [A] geen waarde doorgegeven. Als getuige heeft zij verklaard dat zij grotere doeken en zeker oudere nooit bij foto taxeren en dat ze de doeken dan zelf willen bekijken. Bij oudere doeken doen de schilder of zijn vrouw dat.
[Y] verkoopt in augustus 2006 de schilderijen aan [X c.s.] , die daarvoor
EUR 11.000,00 per bank overmaakt. De getuigen [Y] en [X] verklaren dat [X] daarnaast EUR 7.000,00 contant heeft betaald. [Y] vertelt niets aan [X c.s.] over hoe hij aan de schilderijen kwam.
Kort daarna bieden [X c.s.] de drie schilderijen op internet te koop aan, de verkoop- of vraagprijs van de drie schilderijen is in totaal EUR 67.500,00.
De galerie van Ton Schulten taxeert de drie schilderijen als volgt:
Bloemenpracht op EUR 27.000,00 ( [X] en [Y] verklaren dat [X] privé dit schilderij voor EUR 7.000,00 heeft gekocht),
Dorpsgezicht Ootmarsum EUR 24.000,00 of 25.000,00 en
Bomen in de omgeving van Ootmarsum -het kleinste schilderij- op EUR 9.000,00 ( [X] en [Y] verklaren dat de koopprijs voor deze twee schilderijen samen
EUR 11.000,00 was).
3.12.
[A] heeft bij de politie verklaard dat hij [Y] heeft gezegd dat het hem niet vrij stond de schilderijen aan [Y] in onderpand te geven of te verkopen, met andere woorden dat [Y] niet te goeder trouw was. [Y] zelf betwist dat.
Hoe dat ook zij, in de bij de overeenkomst tussen [Y] en [A] gemaakte en door beiden ondertekende side-letter staan de schilderijen voor een waarde van in totaal EUR 47.500,00 vermeld. Dat is een dermate groot verschil met de EUR 9.000,00, of wellicht zelfs
EUR 5.000,00, die [Y] heeft betaald, dat [Y] had moeten beseffen dat er iets niet in orde zou kunnen zijn met de beschikkingsbevoegdheid. [Y] had dus onderzoek moeten doen naar de herkomst van de schilderijen en hij heeft als getuige verklaard niet naar de herkomst te hebben geïnformeerd. Het in de overeenkomst op laten nemen dat [A] beschikkingsbevoegd was, is eerder een aanwijzing dat [Y] ook heeft beseft dat er iets aan de hand zou kunnen zijn dan dat hij daarmee aan zijn onderzoeksverplichting heeft voldaan. Het enkele informeren bij de verkoper of door deze laten verklaren dat hij beschikkingsbevoegd is, zeker als de juistheid van diens mededelingen aan twijfel onderhevig is, onvoldoende.
3.13.
Toen [X c.s.] de drie schilderijen aankochten, wisten zij dat de galarie Ton Schulten deze schilderijen taxeerde op minstens EUR 50.000,00, dat heeft [X] als getuige verklaard. Zij boden de drie schilderijen bovendien na aankoop op internet te koop aan voor in totaal EUR 67.500,00. De door hen aan [Y] betaalde koopsom is in hun lezing EUR 18.000,00. De rechtbank kan en zal in het midden laten of die lezing juist is, of dat zij, zoals [eiser] stelt, EUR 11.000,00 voor de drie schilderijen hebben betaald. Want ook bij de door hen gestelde koopsom is sprake van een groot verschil tussen koopprijs en waarde.
3.14.
[X c.s.] voeren aan dat de schilderijen veel minder waard zijn dan het bedrag waarop de galerie de schilderijen taxeerde en bovendien is het volgens hen gebruikelijk dat in de kunsthandel een vermenigvuldigingsfactor van minimaal 2,5 wordt toegepast.
3.15.
In de eerste plaats valt op dat [X c.s.] de schilderijen zelf voor
EUR 67.500,00 te koop aan hebben geboden, kennelijk gingen zij er van uit dat zij dat konden vragen en dus dat er mensen zijn die dat voor de schilderijen over hebben c.q. de schilderijen dat bedrag waard waren. Bovendien is de getuige [D] overtuigend in hetgeen zij over de waarde heeft verklaard- in totaal ruim EUR 60.000,00- ook al omdat zij heeft verklaard dat de schilderijen voor de geschatte waarde werden verkocht.
Ook al vinden de getuige [C] en de journalist [B] de schilderijen van Ton Schulten overgewaardeerd en de prijzen van diens schilderijen kunstmatig hoog, zij erkennen daarmee wel dat de schilderijen deze waarde – in hun ogen dus onterecht- op de markt hebben. Het niet-willen veilen door Sotheby’s en Christie’s van de schilderijen, c.q. het door deze instanties toekennen van een veel lagere waarde, laat onverlet dat er mensen zijn die wel dergelijke bedragen voor de schilderijen over hebben.
Het moge tenslotte zo zijn dat in de kunsthandel een schilderij voor aanzienlijk meer kan worden verkocht dan het is ingekocht, dat neemt nog niet weg dat in dit geval drie schilderijen zijn gekocht voor EUR 18.000,00 en ze te koop zijn aangeboden voor
EUR 67.500,00 en ongeveer EUR 60.000,00 waard waren volgens de galerie van Ton Schulten.
3.16.
Onder die omstandigheden, het grote verschil in aankoopprijs en geschatte waarde, had [X c.s.] moeten beseffen dat er iets met de herkomst van de schilderijen c.q. beschikkingsbevoegdheid van hun verkoper niet in orde zou kunnen zijn. [Y] heeft als getuige verklaard dat hij [X] niet heeft geïnformeerd over de herkomst van de schilderijen en dat [X] daar ook niet naar gevraagd heeft. Dat had wel voor de hand gelegen, niet alleen door dat grote verschil tussen aankoopprijs en waarde, maar ook doordat [Y] naar [X c.s.] wist geen te goeder naam en faam bekend staand kunsthandelaar was maar een speelautomatenexploitant en handelaar in (horeca)vastgoed. Daarbij valt op dat [X c.s.] wel enig onderzoek hebben gedaan, maar alleen naar de echtheid en mogelijk- de getuigenverklaringen lopen daarover uiteen- de waarde.
3.17.
[X c.s.] , c.q. [Y] , zijn er dan ook niet in geslaagd tegenbewijs te leveren en de rechtbank komt tot de conclusie dat zowel [Y] als [X c.s.] niet te goeder trouw waren bij hun aankoop. Dat betekent dat [eiser] eigenaar is gebleven van de drie schilderijen en dat de door hem gevorderde verklaring voor recht en afgifte zullen worden toegewezen. Daarbij zal de dwangsom worden gematigd en aan een maximum gebonden.
3.18.
[X c.s.] hebben verzocht een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat afgifte onomkeerbaar is in die zin dat bij een ander oordeel in appel de kans groot is dat de schilderijen “weg” zijn.
3.19.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] al geruime tijd zijn schilderijen heeft moeten missen en dat er voldoende rechtsmiddelen zijn om bij een eventueel hoger beroep de schilderijen veilig te stellen. Er is dus onvoldoende grond voor het afwijzen van de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.20.
[eiser] vordert [X c.s.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 364,62 voor verschotten en EUR 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 894,00).
3.21.
[X c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden, rekening houdend met één punt voor de conclusie tot referte in het vrijwaringsincident, begroot op:
  • dagvaarding EUR 84,32
  • betaald vast recht 38,25
  • in debet gesteld vast recht 114,75
  • getuigenkosten 64,80
  • salaris advocaat
Totaal EUR 4.772,13

4.Het geschil en de beoordeling in de zaak in vrijwaring

In conventie en reconventie
4.1.
[X c.s.] vorderen voor het geval zij in de hoofdzaak tot afgifte van de schilderijen zullen worden veroordeeld van [Y] betaling van EUR 18.000,00 met de proceskosten. Zij stellen daartoe dat in dát geval [Y] hen onjuist heeft geïnformeerd hij hen de schilderijen nooit had mogen verkopen. [Y] dient hen te vrijwaren voor de schade die zij lijden en deze bestaat uit de door betaalde koopsom van EUR 18.000,00.
4.2.
[Y] voert daartegenover aan dat hij bij beide transacties te goeder trouw was. Hij heeft geen verstand van kunst en zowel [A] als [X c.s.] , deskundigen bij uitstek, hebben hem onjuist geïnformeerd. Hij mocht vertrouwen op de juistheid van de informatie van [A] en hoefde zelf geen nader onderzoek te doen, aldus [Y] . Aan [X c.s.] verwijt [Y] dat zij hem er niet attent op hebben gemaakt dat de schilderijen een veel hogere waarde hadden. Indien hij dat had geweten, had hij een veel hogere prijs bedongen. Er is volgens hem sprake van onvoorziene omstandigheden omdat het waardeverschil van dien aard is dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht. Hij vordert daarom in reconventie wijziging van de overeenkomst in die zin dat de koopsom met
EUR 32.000,00 – althans met een in goede justitie te bepalen bedrag- wordt verhoogd en betaling van dat bedrag. Subsidiair vordert hij op grond van dwaling vernietiging van de koopovereenkomst met teruggave van de schilderijen. Een en ander met veroordeling van [X c.s.] in de proceskosten.
4.3.
[X c.s.] betwisten dat sprake is van een wijziging van omstandigheden of van dwaling. Zij benadrukken dat het normaal is in de kunsthandel dat schilderijen voor een veel hoger bedrag dan het aankoopbedrag worden verkocht en zij wijzen erop dat [Y] zelf de schilderijen met 100 % winst heeft verkocht. Het was ook niet aan hen om [Y] op de waarde van de schilderijen te wijzen, [Y] had zich door een kenner kunnen laten voorlichten en beschikte over informatie van de galerie van Ton Schulten.
4.4.
Gelet op hetgeen in de hoofdzaak is overwogen, zijn beide partijen in de vrijwaringszaak niet te goeder trouw geweest. [X c.s.] zullen daarom in de hoofdzaak zoals gevorderd tot afgifte worden veroordeeld en de vordering in de vrijwaringszaak dient te worden beoordeeld.
4.5.
Zoals in de hoofdzaak is overwogen, was [Y] ermee bekend dat anderen een veel hogere waarde aan de schilderijen toekenden dan wat hij ervoor betaalde en hadden hij en [X c.s.] een onderzoeksplicht. Het gaat dan ook niet aan dat [Y] zijn beide wederpartijen verwijt hem onjuist te hebben geïnformeerd.
[Y] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij jegens [X c.s.] is gehouden tot schadevergoeding en zijn stellingen in reconventie kunnen niet tot toewijzing van die vordering leiden.
4.6.
[Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X c.s.] worden zowel in conventie als in reconventie begroot op:
  • dagvaarding EUR 70,85
  • salaris advocaat
Totaal EUR 1.426,85

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] op grond van de in diens dagvaarding genoemde gronden eigenaar is van de litigieuze schilderijen
5.2.
bepaalt dat [X c.s.] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de schilderijen onvoorwaardelijk aan [eiser] ter beschikking stelt,
5.3.
bepaalt dat [X c.s.] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.2. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 2.500,00, tot een maximum van EUR 60.000,00,
5.4.
veroordeelt [X c.s.] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.258,92,
5.5.
veroordeelt [X c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 4.772,13, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. tot en met 5.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak in vrijwaring
in conventie
5.8.
veroordeelt [Y] om aan [X c.s.] te betalen een bedrag van EUR 18.000,00 (achttienduizend euro),
in reconventie
5.9.
wijst de vordering af
in conventie en in reconventie voorts
5.10.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, aan de zijde van [X c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.426,85.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.