ECLI:NL:RBZLY:2008:BH3772

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135340 / HA ZA 07-1026
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door erfgenamen van een lening aan de overleden erflater

In deze zaak vorderen de erfgenamen [A t/m E] betaling van een bedrag van EUR 50.000,00 dat door de inmiddels overleden erflater aan [F en G] zou zijn geleend. De erflater, die ten tijde van de lening in een verzorgingshuis verbleef na een herseninfarct, had dit bedrag op 3 januari 2007 overgeboekt naar een rekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er naast [A t/m E] nog twee andere erfgenamen zijn, waardoor de vordering van [A t/m E] niet kan worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de erfgenamen gezamenlijk recht hebben op de nalatenschap en dat de vordering tot betaling aan hen in privé niet voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank wijst de vorderingen van [A t/m E] af en heft het conservatoire beslag op dat door hen was gelegd op de onroerende zaak van [F en G]. De proceskosten worden aan de zijde van [F en G] begroot op EUR 2.924,00, en de rechtbank compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en is op 8 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135340 / HA ZA 07-1026
Vonnis van 8 oktober 2008
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats], [land]
3. [C],
wonende te [woonplaats],
4. [D],
wonende te [woonplaats],
5. [E],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
tegen
1. [F],
wonende te [woonplaats],
2. [G],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F. Klemann.
Partijen zullen hierna [A t/m E] respectievelijk [F en G] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 oktober 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2008
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A t/m E] zijn erfgenamen van de op [datum] overleden erflater de heer [erflater] (hierna te noemen: erflater).
2.2. In september 2006 is bij erflater een hersenbloeding/herseninfarct opgetreden, waarna erflater niet meer (vanuit het verzorgingshuis) naar zijn huis kon terugkeren.
2.3. Eind 2006 heeft erflater een bedrag van ongeveer EUR 140.000,00 gewonnen in de postcodeloterij.
2.4. Op 3 januari 2007 heeft erflater met behulp van [G] een bedrag van EUR 50.000,00 van een aan erflater toebehorende girorekening overgeboekt naar rekeningnummer [nummer]. Op het afschrift van de girorekening van erflater, gedateerd 17 januari 2007, staat bij deze overboeking vermeld:
“Mw [F] [woonplaats] LENING SPOEDOPDRACHT”.
2.5. Bij brieven van 10 april 2007, 23 april 2007 en 23 mei 2007 hebben [A t/m E] [F en G] aangemaand respectievelijk gesommeerd tot (terug)betaling van het bedrag van EUR 50.000,00.
2.6. [A t/m E] hebben op 23 juli 2007 met toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag gelegd op de woning van [F en G] tot zekerheid van verhaal van de hierna te noemen conventionele vordering.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A t/m E] vorderen samengevat – hoofdelijke veroordeling van [F en G] tot betaling aan hen van EUR 50.000,00 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [F en G] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.3. [F en G] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
* het door [A t/m E] gelegde conservatoire beslag met onmiddellijke ingang opheft, dan wel [A t/m E] gelast om binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis voornoemd beslag te doen opheffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000,00 per dag dat [A t/m E] in gebreke blijven om dit beslag op te heffen, te rekenen vanaf de dag der betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
* indien de vorderingen in conventie geheel of gedeeltelijk worden toegewezen (de rechtbank begrijpt: afgewezen): [A t/m E] veroordeelt tot betaling aan [G] en zijn echtgenote van een bedrag, nader op te maken bij staat, aan schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatig gelegd beslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
* [A t/m E] veroordeelt in de werkelijke – bij schadestaat op te maken -, althans conform het liquidatietarief te begroten kosten van het geding.
3.4. [A t/m E] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling
in conventie
4.1. [A t/m E] hebben in de dagvaarding gesteld dat zij “tezamen als zijn broers en zusters” erfgenaam van (de ongehuwd en kinderloos overleden) erflater zijn. Hun vordering strekkende tot betaling aan hen van het bedrag van EUR 50.000,00 is gestoeld op hun stelling dat dit bedrag door erflater aan [F en G] is geleend en dat daarbij is overeengekomen dat het een kortlopende lening betrof en binnen enkele weken terugbetaald zou worden.
4.2. [F en G] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [A t/m E] en hebben bij conclusie van antwoord in conventie onder meer de vraag opgeworpen of [A t/m E] gezamenlijk alle erfgenamen van de erflater vormen. In verband met hetgeen hierover in het tussenvonnis van 31 oktober 2007 is bepaald, hebben [A t/m E] bij brief van 28 april 2008 een afschrift van de verklaring van erfrecht, gedateerd 22 november 2007 aan de rechtbank en de wederpartij toegestuurd.
4.3. De rechtbank stelt aan de hand van deze verklaring van erfrecht vast dat er naast [A t/m E] nog twee erfgenamen zijn, te weten de kinderen van de vooroverleden broer van erflater. [A t/m E] zijn dan ook samen met de twee andere erfgenamen als deelgenoten gezamenlijk gerechtigd tot de nalatenschap van de erflater. Op grond van artikel 6:15 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat deelgenoten in een gemeenschap slechts een gezamenlijk vorderingsrecht hebben op schuldenaren van de gemeenschap (in dit geval de nalatenschap). [A t/m E] zijn weliswaar op grond van artikel 3:171 BW bevoegd om onafhankelijk van de twee overige erfgenamen een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap in te stellen, maar hun vordering strekt tot betaling van de gevorderde bedragen aan hen in privé terwijl uit de aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen volgt dat de beweerde vordering toekomt aan de onverdeelde boedel (nalatenschap). De vordering van [A t/m E] strekkende tot betaling aan hen van het bedrag van EUR 50.000,00 is daarom naar het oordeel van de rechtbank reeds om die reden niet voor toewijzing vatbaar (vgl. HR 5 maart 1999, NJ 1999, 383). Hieruit volgt dat de overige stellingen van partijen geen bespreking behoeven.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat ook de vordering strekkende tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten dient te worden afgewezen.
4.5. [A t/m E] zullen als de in conventie in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de vaststelling van de hoogte daarvan af te wijken van het toepasselijke liquidatietarief, zoals door [F en G] (zonder nadere onderbouwing) is gevorderd.
4.5.2. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten voor het geval deze niet binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis zijn voldaan, zal worden afgewezen. Het is immers aan de eisende partij en niet aan de rechter, om de wederpartij (in dit geval met betrekking tot het voldoen van de proceskosten) in verzuim te brengen, terwijl de termijnstelling desgewenst gelijk met de betekening van de uitspraak kan plaatsvinden. Deze betekening is uit kracht van artikel 430 lid 3 Rv voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van (enig onderdeel van) de uitspraak, zodat tevens het belang bij de vordering tot een door de rechtbank in het dictum te geven termijnstelling ontbreekt.
4.5.3. De kosten aan de zijde van [F en G] worden begroot op:
- vast recht 1.136,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.924,00
in reconventie
4.6. Nu uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de conventionele vorderingen waarvoor het conservatoir beslag is gelegd zullen worden afgewezen, is de vordering tot opheffing van het beslag toewijsbaar.
4.7. Omdat de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering strekkende tot de veroordeling van [A t/m E] tot vergoeding van beweerdelijk door [F en G] als gevolg van het beslag geleden schade - nader op te maken bij staat - is ingesteld, is vervuld, overweegt de rechtbank het volgende.
4.8. Volgens vaste rechtspraak is voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, wat het element schade betreft, voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [F en G] hebben in dit verband gesteld dat de materiële schade die zij lijden, bijvoorbeeld bestaat uit het feit dat [G] geen extra hypothecaire geldlening kan aangaan ten behoeve van zijn gestarte onderneming en dat banken bij het aangaan van zakelijke kredieten erg sceptisch zijn ten opzichte van het beslag. Zij hebben deze stelling echter in het geheel niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
4.9. [F en G] stellen voorts immateriële schade te hebben geleden doordat [G] – terwijl hij nog rouwt om het verlies van zijn vriend (de erflater) – zeer kort na het overlijden wordt beticht van kwetsende onjuistheden. Deze omstandigheid vormt echter – wat daar verder ook van zij – geen grond voor vergoeding van immateriële schade.
Het psychisch onbehagen dat wordt veroorzaakt door het zich persoonlijk gekwetst voelen, kan niet worden beschouwd als een aantasting van de persoon, die aanspraak op schadevergoeding geeft.
4.10. In de omstandigheid dat partijen in reconventie over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A t/m E] in de proceskosten, aan de zijde van [F en G] tot op heden begroot op EUR 2.924,00,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. heft op het door [A t/m E] ten laste van [F en G] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak met als omschrijving kadastraal object: wonen, staande en gelegen te [woonplaats] aan het [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie K nummer [nummer], grootte 1 are en 52 centiare;
5.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.