ECLI:NL:RBZLY:2008:BH3431

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133009 / HA ZA 07-738
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten voor exclusief vervaardigde vormen in het kader van een beëindigde handelsrelatie

In deze zaak vorderde O-I Sales and Distribution Netherlands B.V. (hierna: O-I) een vergoeding van Koninklijke Fabriek van Gebrande Suiker R. Buisman (hierna: Buisman) voor de kosten van vormen die O-I exclusief voor Buisman had vervaardigd. De partijen hadden meer dan twintig jaar een handelsrelatie, waarbij O-I potten voor Buisman produceerde. Na beëindiging van de relatie vorderde O-I een bedrag van EUR 33.644,61, vermeerderd met rente en kosten, ter compensatie van de restwaarde van de vormen die niet volledig waren afgeschreven.

De rechtbank oordeelde dat er geen duurovereenkomst was tussen partijen, maar dat er sprake was van opeenvolgende overeenkomsten die na afloop van de contractperiode eindigden. De rechtbank stelde vast dat in de contracten geen specifieke regeling was opgenomen over de vergoeding van de restwaarde van de vormen. O-I had wel algemene voorwaarden waarin werd gesteld dat kosten voor vormen bij beëindiging van de overeenkomst in rekening konden worden gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat Buisman er redelijkerwijs niet van op de hoogte kon zijn dat zij na afloop van de contractperiode nog een vergoeding voor de restwaarde verschuldigd zou zijn.

De rechtbank concludeerde dat O-I niet had aangetoond dat Buisman zich bewust was van een verplichting tot vergoeding van de restwaarde van de vormen. De vordering van O-I werd afgewezen, en O-I werd veroordeeld in de proceskosten van Buisman, die op EUR 1.923,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. D.T. Boks op 17 september 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133009 / HA ZA 07-738
Vonnis van 17 september 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
O-I SALES AND DISTRIBUTION NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. C. Borstlap,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE FABRIEK VAN GEBRANDE SUIKER R. BUISMAN,
gevestigd te Zwartsluis,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Raaijen.
Partijen zullen hierna O-I en Buisman genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. O-I produceert en verkoopt verpakkingsglas.
Verpakkingsglas wordt gevormd in metalen vormen. Het ontwerp en de productie van die vormen is kostbaar. Door de grote hitte en de temperatuurschommelingen waaraan de vormen tijdens het productieproces worden blootgesteld, kennen deze een beperkte levensduur.
2.2. Buisman produceert en verkoopt instant producten zoals koffie, melkpoeder en smaakversterkers.
2.3. Tussen O-I en Buisman bestaat een lange handelsrelatie die meer dan twintig jaren heeft geduurd gedurende welke periode O-I voor Buisman allerhande potten heeft geproduceerd.
O-I en Buisman hebben met elkaar telkens overeenkomsten voor de duur van 1 jaar gesloten.
2.4. Krachtens de laatste overeenkomst tussen partijen, gedateerd 11 april 2006, met ingangsdatum 1 mei 2006, zijn drie soorten potten geproduceerd. In het contract is het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van het onderhoud (…), bevestigen wij u hierbij de nieuwe prijzen als volgt:
Nieuwe prijs per 1000
Buisman art. nr. O-I art. nr. Orderaantal stuks m.i.v. 01/05/2006
P0003 2.049.3302 4.200.000 st. Euro 93,28
P0004 2.077.3502 3.200.000 st. Euro 130,06
P0005 2.086.3305 400.000 st. Euro 139,47
Overige condities:
Betaling : 30 dagen na factuurdatum (14 dagen -/- 2%)
Levering : franco Zwartsluis
Afname : de genoemde orderaantallen zijn gebaseerd op kalenderjaar 2006
Geldigheid : prijzen gelden t/m 30 april 2007.”
2.5. In de algemene voorwaarden die door O-I worden gehanteerd, is met betrekking tot vormkosten het volgende opgenomen:
“7.1 All moulds and tooling required for manufacturing models specifically designed for a Purchaser are the Seller’s property. Payments requested for creating them at the time of order represent a participation in their manufacturing costs. Except when specifically agreed otherwise all drawing and plans made or used by the Seller remains his exclusive property.
(…)
Should the Purchaser terminate the contract, or modify unilaterally the order, all costs relative to executing current orders, including design and manufacture of moulds and tooling, will be invoiced to the Purchaser together with indirect costs.”
2.6. Ultimo 2006 heeft Buisman aan O-I medegedeeld dat zij haar inkoop had ondergebracht bij een inkooporganisatie (Yopar B.V.) en op 1 november 2006 heeft Buisman O-I bericht dat er na afloop van het contract geen nieuwe overeenkomst zou worden gesloten.
3. Het geschil
3.1. O-I vordert samengevat - veroordeling van Buisman tot betaling van EUR 33.644,61, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Buisman voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. O-I heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat zij recht heeft op vergoeding van de vormen die zij exclusief voor Buisman heeft gemaakt en gebruikt. Volgens O-I berekenen glasfabrikanten de kosten voor vormen altijd door aan hun klanten. In het onderhavige geval zijn de kosten verdeeld over de verwachte productiecapaciteit van de vormen. Nu de productie wordt gestaakt voordat de kosten van de gebruikte vormen zijn terugverdiend, wordt de restwaarde in rekening gebracht. De restwaarde van de vormen van de potten, in de overeenkomst aangeduid als P0003 en P0004, bedraagt respectievelijk EUR 11.772,36 en EUR 16.500,42.
4.2. Buisman heeft evenwel naar voren gebracht dat zij krachtens de overeenkomst tussen partijen en de bijbehorende algemene voorwaarden geen restwaarde aan vormkosten verschuldigd is.
4.3. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.4. Met Buisman kan worden geconstateerd dat in het contract zoals partijen dat op 11 april 2006 hebben afgesloten, geen afzonderlijke bepaling is opgenomen over de vergoeding van de restwaarde van de te gebruiken vormen.
Ook in het door Buisman overgelegde contract uit 2005 is daaromtrent geen regeling opgenomen.
De algemene voorwaarden bevatten in artikel 11.4 wel een regeling voor die situaties waarin het contract voortijdig wordt beëindigd, maar daar was in de relatie tussen O-I en Buisman geen sprake van. De situatie die voor lag, was immers die waarin geen nieuwe overeenkomst in het jaar 2007 werd gesloten. Buisman heeft niet (tevens) aangegeven de overeenkomst van 2006 voortijds te willen beëindigen.
4.5. Bij comparitie heeft O-I nog wel gesteld dat er sprake is geweest van één langlopende overeenkomst gedurende welke periodiek nadere afspraken werden gemaakt over de prijs en de af te nemen hoeveelheden, maar dit strookt niet met haar eerder ingenomen stelling dat er geen sprake is geweest van een (één op één) verlenging nu bijvoorbeeld in 2006 een prijsverhoging werd doorgevoerd en nieuwe orderaantallen werden vastgesteld. Deze stelling impliceert dat er jaarlijks nieuwe overeenkomsten werden gesloten. De prijs en de te produceren aantallen vormen immers de kern van die afspraken en zij kunnen dan ook niet worden beschouwd als onderdelen waarover slechts ‘nadere’ afspraken werden gemaakt.
Er dient dan ook te worden aangenomen dat er sprake was van opeenvolgende overeenkomsten die na de einddatum van rechtswege eindigden en dat geen sprake was van een duurovereenkomst.
De consequentie hiervan is –zoals ook hiervoor is aangegeven- dat geen sprake is geweest van de in artikel 11.4 van de algemene voorwaarden genoemde situatie van tussentijdse beëindiging van de overeenkomst.
4.6. O-I heeft verder nog naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat leveranciers in de glasbranche vormprijzen doorberekenen maar voor zover dat inderdaad al het geval zou zijn, hetgeen door Buisman wordt betwist, brengt deze stelling nog niet mee dat dit ook betekent dat een afnemer er rekening mee moet houden dat zij na afloop van een contractsperiode nog een vergoeding voor die vormprijzen is verschuldigd. Dat geldt te minder nu nergens uit blijkt dat afnemers in de glasbranche op de hoogte zijn van de productiecapaciteit van de voor hen gemaakte vormen en de mate waarin er op de potten wordt afgeschreven. De afnemer zal er veeleer vanuit mogen gaan dat de leverancier de vormprijs in de kostprijs heeft doorberekend en dat die is gekoppeld aan de looptijd van de overeenkomst. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, kan dan ook niet worden aangenomen dat Buisman, alleen omdat zij meer dan twintig jaren zaken deed in de glasbranche, er redelijkerwijs vanuit moest gaan dat haar de restwaarde in rekening zou worden gebracht indien er –na afloop van het contract- nog productiecapaciteit van de vormen resteerde.
4.7. O-I heeft verder nog correspondentie overgelegd uit 2003 waaruit zou blijken dat Buisman zich wel bewust was van de restwaarde van de vormen en van de noodzaak tot vergoeding daarvan bij een vroegtijdige beëindiging van de produktielijn.
Nu partijen meer dan twintig jaren zaken met elkaar hebben gedaan, komt het bij de beoordeling van de vraag of Buisman er redelijkerwijs rekening mee moest houden dat zij gehouden was tot vergoeding van vormkosten met betrekking tot vormen die nog niet zijn afgeschreven, ook aan op die correspondentie omtrent dit onderwerp.
In de eerste plaats heeft O-I emailberichten tussen partijen uit januari 2003 overgelegd. Hoewel hierin wel afspraken worden gemaakt over de inzet en de bestelling van navormen, kan uit deze berichten niet worden afgeleid dat Buisman er rekening mee hield dat zij die navormen diende te betalen indien zij voor afloop van de productieperiode van die vormen geen nieuwe contracten meer met O-I zou sluiten. Er wordt in deze berichten in het geheel niet gesproken over enige vorm van vergoeding.
In de tweede plaats heeft O-I emailberichten uit november van datzelfde jaar, 2003, overgelegd. Hoewel deze berichten wel betrekking hebben op de restwaarde van de vormen, kan ook hier niet de conclusie aan worden verbonden dat Buisman zich er van bewust was dat zij O-I een vergoeding diende te betalen voor die restwaarde na afloop van een lopende contractstermijn. In deze berichten wordt de afkoop van de restwaarde immers (alleen) gekoppeld aan de ontwikkeling van een nieuwe pot gedurende de looptijd van de overeenkomst. In het emailbericht van Buisman wordt zelfs met zoveel woorden naar voren gebracht dat zij er vanuit ging dat de vormkosten in prijs waren opgenomen. Nu niet is gesteld of anderszins is gebleken dat O-I op dat moment heeft aangegeven dat zij die vormkosten ook in rekening zou brengen indien de relatie zou worden beëindigd voordat de kosten van de vormen waren afgeschreven, kon Buisman er redelijkerwijs vanuit gaan dat de kosten waren verdisconteerd in de overeengekomen prijs.
De in de derde plaats door O-I overgelegd brief van Buisman van 13 december 2006 waarin Buisman blijkt geeft van het belang van amortisatie van de vormen, leidt tenslotte ook niet tot een andere conclusie. Buisman kon en mocht er, zoals hiervoor reeds is overwogen, vanuit gaan dat de kosten na afloop van de contractsperiode waren terugverdiend.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Buisman er redelijkerwijs geen rekening mee behoefde te houden dat zij na ommekomst van de contractstermijn nog gehouden zou zijn om de restwaarde van de vormen te vergoeden. Het beroep van O-I op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt dan ook.
4.9. Tijdens de comparitie heeft O-I in dit verband nog naar voren gebracht dat de grondslag van de vergoedingsplicht ook gelegen zou kunnen zijn in de schadevergoeding maar die stelling heeft zij niet nader onderbouwd. Voor zover zij bedoelt te stellen dat Buisman toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming wordt opgemerkt dat er van een contractuele verplichting van Buisman tot vergoeding van de restwaarde geen sprake is, zoals hiervoor reeds is aangegeven.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering wordt afgewezen.
4.11. O-I zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Buisman worden begroot op:
- vast recht 765,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.923,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt O-I in de proceskosten, aan de zijde van Buisman tot op heden begroot op EUR 1.923,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.