ECLI:NL:RBZLY:2008:BH2398

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148043 - KG ZA 08-372 - 1
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straat- en contactverbod in kort geding wegens seksueel misbruik

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 september 2008, vorderden eisers, [eiser] en [eiser 2], als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [betrokkene], een straat- en contactverbod tegen gedaagde, [gedaagde]. De eisers stelden dat gedaagde, die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van [betrokkene], een bedreiging vormde voor de veiligheid en het welzijn van hun zoon. De rechtbank oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van eisers, gezien de psychische schade die [betrokkene] had opgelopen door het misbruik en de angst die hij had om gedaagde tegen te komen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het straatverbod een inbreuk vormt op het recht van gedaagde om zich vrijelijk te verplaatsen, maar dat dit belang moest wijken voor de bescherming van [betrokkene]'s recht op privacy en veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eisers toewijsbaar waren, omdat de belangen van [betrokkene] zwaarder wogen dan die van gedaagde. Het straatverbod werd opgelegd voor de duur van vijf jaar, terwijl het contactverbod gold tot [betrokkene] de leeftijd van 18 jaar bereikte.

De voorzieningenrechter hield de procedure ten aanzien van het woonverbod aan voor twee maanden, waarbij gedaagde in de gelegenheid werd gesteld om een andere woning te vinden. De rechtbank benadrukte dat gedaagde al het mogelijke moest doen om zijn woonsituatie te veranderen, gezien de impact van zijn aanwezigheid op het welzijn van [betrokkene]. De beslissing werd genomen met inachtneming van de psychische schade die [betrokkene] had opgelopen en de noodzaak om hem te beschermen tegen verdere schade.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. G. van Rijssen en is openbaar gemaakt op 4 september 2008, in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Weistra.

Uitspraak

[vonnis]
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148043 / KG ZA 08-372
Vonnis in kort geding van 4 september 2008
in de zaak van
1. [eiser]
wonende te [plaats],
2. [eiser 2]
wonende te [plaats],
optredend namens zichzelf en in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige zoon:
[betrokkene]
eisers,
advocaat mr. M. Jongkind te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.J.H. van Lith te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is tussenvonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] c.s. zijn gehuwd geweest uit welk huwelijk op 6 september 1999 [betrokkene] is geboren.
2.2. [eiser] c.s. wonen aan de [adres] te [plaats] en [gedaagde] woont aan de [adres] te [plaats]. Deze woningen zijn circa 400 meter van elkaar verwijderd. [gedaagde] is een neef van de vader van mevrouw [eiser 2] (eiseres sub 2).
2.3. Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 25 februari 2008 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is [gedaagde] op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens het seksueel misbruiken van [betrokkene]
2.4. Op 13 mei 2008 is [gedaagde] in vrijheid gesteld en teruggekeerd naar zijn woning aan [adres] te [plaats].
2.2. [betrokkene] heeft tot op heden last van angsten en is daarvoor onder behandeling.
2.5. Bij beschikking van deze rechtbank van 11 augustus 2008 hebben [eiser] c.s. toestemming gekregen om in deze procedure als wettelijk vertegenwoordigers van [betrokkene] op te treden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. - kort weergegeven - vordert:
a. [gedaagde] te verbieden om zijn woning aan de [adres] te [plaats] te bewonen, op straffe van een dwangsom;
b. [gedaagde] te verbieden om het gebied dat wordt omsloten door de [verschillende straten]t te betreden , op straffe van een dwangsom;
c. [gedaagde] te verbieden op enigerlei wijze contact met [betrokkene] en [eiser] c.s. te zoeken of te onderhouden, op straffe van een dwangsom.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. Volgens [gedaagde] dienen de vorderingen van [eiser] c.s. te worden afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang. [gedaagde] is op zoek naar een andere woning en zal na het vinden daarvan vrijwillig verhuizen. In de bestaande situatie hoeven [gedaagde] en [betrokkene] elkaar niet te treffen en [gedaagde] zoekt geen contact met [betrokkene] en/of [eiser] c.s. Angst voor herhaling is aldus [gedaagde] niet gebaseerd op objectieve feiten en omstandigheden.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisende belang voortvloeit uit de aard van de zaak. Voldoende aannemelijk is geworden dat het seksueel misbruik verstrekkende gevolgen voor [betrokkene] heeft, onder meer doordat [betrokkene] grote angst heeft om [gedaagde] tegen te komen. Onweersproken is gesteld dat het (voort)bestaan van die angst, of die nu wel of niet gebaseerd is op objectief vast te stellen feiten, belemmerend werkt voor het herstel van [betrokkene] [eiser] c.s. zullen daarom ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Straat- en contactverbod
4.3. Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen. Daar tegenover staat het belang van [betrokkene] op de bescherming van zijn recht op privacy dat er hierin bestaat dat hij niet meer geconfronteerd hoeft te worden met [gedaagde]. Voor het toewijzen van een straatverbod moeten die twee rechten conflicteren en moet het belang dat [gedaagde] heeft bij handhaving van zijn recht achtergesteld worden op het belang van [betrokkene] bij bescherming van zijn recht. Die afweging van belangen moet gebaseerd zijn op feiten en omstandigheden die in hoge mate aannemelijk zijn.
4.4. Onweersproken staat vast dat [betrokkene] nog steeds ernstige psychische schade ondervindt van het seksuele misbruik en dat de voortgang van zijn genezingsproces mede afhankelijk is van het niet meer geconfronteerd worden met [gedaagde]. Daarmee staat vast dat de rechten van [gedaagde] en [betrokkene] conflicteren. Daarbij behoort het belang van [betrokkene] te prevaleren. Het is [gedaagde] door wiens gedrag [betrokkene] geconfronteerd wordt met zijn huidige problemen. Tussen partijen staat niet in discussie dat [gedaagde] voornemens is te verhuizen naar een andere woning zodat hij door het betreffende straat en contactverbod minder zwaar getroffen wordt. Nu [gedaagde] zich bovendien niet verzet tegen een straat- en contactverbod, zal de voorzieningenrechter deze vorderingen toewijzen. Het gebied waarvoor het verbod geldt zal echter zodanig worden beperkt dat [gedaagde] nog wel zijn huidige woning kan bereiken.
4.5. Voor wat betreft de duur van het verbod maakt de voorzienningenrechter een onderscheid. Het straatverbod wordt opgelegd voor de duur van vijf jaar. In die periode kunnen de persoonlijke levenssferen van partijen zodanig wijzigen dat een straatverbod niet langer noodzakelijk is. Omdat het contactverbod minder vergaand ingrijpt in de persoonlijke vrijheid van [gedaagde] zal dit verbod worden opgelegd totdat [betrokkene] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt (6 september 2017).
4.6. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals aangegeven in het dictum.
Woonverbod
4.7. [gedaagde] stelt primair dat [eiser] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tot het opleggen van een woonverbod omdat deze voorziening een definitief karakter heeft. Aan dit verweer gaat de voorzieningenrechter voorbij. De enkele omstandigheid dat een door de voorzieningenrechter te geven veroordeling een feitelijk situatie in het leven roept die moeilijk terugdraaibaar is, rechtvaardigt niet het oordeel dat de betreffende vordering ongeschikt zou zijn voor toewijzing in kort geding. Indien dit juist zou zijn, dan zouden vele beslissingen in kort geding niet mogelijk zijn waarvan onomstreden is aanvaard dat de voorzieningenrechter daarop wel kan beslissen, zoals ontruimingsbeslissingen en de opheffing van gelegde beslagen.
4.8. Het seksueel misbruik is een onrechtmatige daad door [gedaagde] jegens [betrokkene] en voldoende aannemelijk is dat [betrokkene] daardoor aanzienlijke psychische schade lijdt. Ook is voldoende aannemelijk dat aan [betrokkene] en zijn ouders opnieuw psychisch leed wordt toegevoegd indien [gedaagde] in zijn huidige woning, gelegen op korte afstand van de woning waarin [betrokkene] en zijn moeder wonen, gaat wonen. De vraag die in dit kort geding voorligt is daarbij niet of het wenselijk is dat [gedaagde] zal verhuizen maar of aannemelijk is dat daartoe voor [gedaagde] een rechtsplicht bestaat. De voorzieningenrechter kan immers geen uitsluitend ordenende beslissingen geven maar hij dient recht te spreken.
4.9. Voorop staat dat een woonverbod een inperking betekent van het aan [gedaagde] op grond van artikel 8 lid 1 EVRM toekomend grondrecht op respect voor zijn privéleven en zijn woning. Tegenover dit recht staat het aan [eiser] c.s. eveneens op grond van artikel 8 lid 1 EVRM toekomende grondrecht op respect voor hun privacy, familie- en gezinsleven. Ingevolge artikel 8 lid 2 EVRM, kunnen de hier genoemde grondrechten worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming en van de rechten en vrijheden van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitoefening van de grondrechten onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW geacht moeten worden. Voor een antwoord op de vraag of de uitoefening van de grondrechten onrechtmatig is, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen. Welk belang de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.10. [gedaagde] stelt dat een woonverbod een te grote inbreuk maakt op de eerbiediging van zijn privéleven en persoonlijke vrijheid, dat dit niet gerechtvaardigd kan worden. Temeer omdat er geen dreiging bestaat van onrechtmatig handelen. [gedaagde] stelt spijt te hebben van zijn daad en vanaf september 2008 in behandeling te gaan. De kans op herhaling acht [gedaagde] zeer klein. Een woonverbod zou de belangen van [gedaagde] meer dan onevenredig schaden in verhouding tot het doel dat met het woonverbod is gediend. Subsidiair stelt [gedaagde] dat het kort geding dient te worden aangehouden, aangezien een vrijwillige verhuizing op korte termijn te verwachten is.
4.11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde] is teruggekeerd in zijn huidige woning op zichzelf genomen niet onrechtmatig is. Dit is echter anders indien [gedaagde] op korte afstand van de woning waarin [betrokkene] woont en blijft wonen, terwijl hij weet dat daardoor aan [betrokkene] psychisch leed wordt toegevoegd doordat zijn herstel onmogelijk c.q. vertraagd wordt. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat ook hij het wenselijk vindt om te verhuizen. Hij tracht momenteel met behulp van de wijkagent en de woningbouwvereniging andere woonruimte te vinden.
4.12. De voorzieningenrechter zal de verdere behandeling voor de duur van twee maanden aanhouden. In deze periode dient [gedaagde] al het mogelijke in het werk te stellen om andere woonruimte te vinden. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij thans woont op een verdieping en dat hij mede om gezondheidsreden zoekt naar een woning op de begane grond. Daaromtrent overweegt de voorzieningen-rechter dat [gedaagde] gezien de ontstane situatie niet kieskeurig behoort te zijn in zijn keuze van vervangende woonruimte. Ook als die vervangende woonruimte niet voldoet aan alle normaal gesproken door [gedaagde] gewenste vereisten zoals een woning op de begane grond zal hij daarmee thans genoegen dienen te nemen. Het vorenstaande vloeit voort uit de, door [gedaagde] zelf in het leven geroepen, noodzaak tot verhuizing.
4.13. [gedaagde] dient de voorzieningenrechter uiterlijk 28 oktober 2008 inlichtingen te verschaffen betreffende zijn vorderingen om een andere woning te vinden. Naar aanleiding daarvan zal de voorzieningenrechter bepalen of de vordering zal worden toe of afgewezen dan
4.14. wel dat een nadere mondelinge behandeling noodzakelijk is.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde] gedurende vijf jaar na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied zoals staat aangegeven op bijgevoegd kaartje,
5.2. verbiedt [gedaagde] om tot en met 6 september 2017 anders dan via zijn advocaat - persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiser] c.s.,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. en 5.2. bepaalde, aan [eiser] c.s. een dwangsom verbeurt van EUR 250, tot een maximum van EUR 5.000,
5.4. houdt de procedure ten aanzien van het woonverbod voor een periode van twee maanden aan en verzoekt [gedaagde] uiterlijk 28 oktober 2008 de voorzieningenrechter inlichtingen te verstrekken omtrent zijn vordering in het vinden van een andere woning
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2008 in tegenwoordigheid van mr. M. Weistra, de griffier.