ECLI:NL:RBZLY:2008:BG6292

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/1780
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en welstandseisen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 november 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 9 september 2008 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder is verleend voor het vergroten van een woning, inclusief een balkon en carport. Verzoekers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de bouwvergunning, stellen dat de twee gemetselde kolommen die het balkon aan de voorzijde van de woning ondersteunen in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwaanvraag op 16 juli 2008 is gepubliceerd, maar dat belanghebbenden niet zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Ondanks dit gebrek aan informatie hebben verzoekers hun zienswijzen ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet leidt tot schorsing van het bestreden besluit, omdat verzoekers niet in hun belangen zijn geschaad.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat het bestreden besluit ontbeert een afdoende motivering, vooral gezien de eerdere adviezen van het Gelders Genootschap en Het Oversticht. Echter, omdat er hangende bezwaar alsnog een uitgebreid advies van de welstandscommissie is gevraagd, kan het motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar worden hersteld. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de uitvoering van het bouwplan voor de vergunninghouder grote belangen met zich meebrengt, terwijl verzoekers slechts een klein onderdeel van het plan aanvechten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/1780
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
[verzoeker 1],
[verzoeker 2] en
[verzoeker 3]
allen wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde [gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder,
alsmede
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats], derde partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2008 heeft verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6 van de Woningwet aan de derde partij (verder aan te duiden als vergunninghouder) bouwvergunning verleend ten behoeve van het vergroten van een woning, balkon en carport op het perceel [perceel].
Tegen dit besluit is namens verzoekers op 22 september 2008 bezwaar gemaakt.
Op 13 oktober 2008 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is op 28 oktober 2008 ter zitting behandeld. [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Christiaens en mr. P. Mintjes.
Vergunninghouder is in persoon verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten tijde van het indienen van het verzoek was de vergunninghouder al aan het bouwen. Hij heeft te kennen gegeven niet bereid te zijn de bouwwerkzaamheden hangende de procedure te staken. Aldus kan verzoekers enig spoedeisend belang bij het verzoek niet worden ontzegd.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2. Het bouwplan bestaat uit de volgende onderdelen: het vergroten van de woning, het verplaatsen en vergroten van de garage, het aanbrengen van een carport en het vergroten van het balkon.
Het bezwaar van verzoekers richt zich alleen tegen de twee penanten (kolommen) in metselwerk die het balkon aan de noordzijde van de woning gaan ondersteunen. Zij stellen dat genoemde penanten in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
De voorzieningenrechter laat de overige onderdelen van het bouwplan derhalve buiten beschouwing.
2.3. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder vigeur van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke ordening (Wro).
Verweerder heeft toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro, waarin is bepaald dat in een bestemmingsplan kan zijn bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van bij het plan aan te geven regels.
Ingevolge het overgangsrecht zoals dat geldt ingevolge de Invoeringswet Wro blijven in het geval van een verzoek om een dergelijke ontheffing (voorheen: de binnenplanse vrijstelling) op grond van een bestaand bestemmingsplan, ook na de inwerkingtreding van de Wro, de procedureregels gelden die in dat betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestemmingsplan “Schokkerhaven 2004” op dit punt geen procedureregels bevat en overweegt dat er in een dergelijk geval aanleiding is de procedureregels van artikel 3.6, vijfde lid, van de Wro toe te passen.
Hierin is onder andere bepaald dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing naar voren te brengen.
Verweerder heeft de ingekomen bouwaanvraag op 16 juli 2008 gepubliceerd. Belanghebbenden zijn er daarbij niet op gewezen dat zij hun zienswijzen kenbaar kunnen maken. Bij brief van 25 augustus 2008, gericht aan de derde partij hebben verzoekers gevraagd om aanpassing van het bouwplan. Bij brief van 26 augustus 2008 hebben verzoekers een zienswijze aan verweerder kenbaar gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder weliswaar geen toepassing heeft gegeven aan de procedure van artikel 3.6 van de Wro, maar nu verzoekers niettemin hun zienswijzen hebben ingediend ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan, nu verzoekers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.
2.4. Zoals hiervoor al is aangegeven is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of de twee gemetselde kolommen die het balkon aan de voorzijde van de woning ondersteunen in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
Verzoekers menen van wel, en zij verwijzen in dat kader naar de second opinion, uitgebracht door het Gelders Genootschap, naar aanleiding van een eerder bouwplan van vergunninghouder betreffende de uitbreiding van zijn woning.
Het Gelders Genootschap heeft hierin, na de conclusie dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, in een NB een mogelijke oplossingsrichting aangegeven. Ten aanzien van het balkon is daarbij opgemerkt: “Toepassing van een balkon aan de voorzijde zou denkbaar kunnen zijn indien uitgegaan wordt van een excentrische plaatsing en een teruggelegen, houten ondersteuningsconstructie.”.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het huidige bouwplan dusdanig afwijkt van het plan waarop de second opinion ziet, dat hieraan niet de waarde toekomt die verzoekers daaraan gehecht willen zien. Vergunninghouder heeft aangegeven dat hij afgezien van genoemde kolommen volledig aan de opmerkingen van het Gelders Genootschap tegemoet is gekomen.
Het Oversticht heeft op 29 juli 2008 door middel van een stempeladvies aangegeven dat akkoord wordt gegaan met het nu voorliggende bouwplan. Een motivering ontbreekt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het, gezien de discussies over eerdere bouwplannen en de in dat kader uitgebrachte adviezen van zowel Het Oversticht als het Gelders Genootschap, op de weg van verweerder had gelegen om in dit geval een beargumenteerd welstandadvies te laten uitbrengen. Het bestreden besluit ontbeert derhalve op dit punt een afdoende motivering.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder verklaard dat er hangende bezwaar alsnog een uitgebreid advies van de welstandscommissie is gevraagd.
Gelet op deze omstandigheid is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aan het bestreden besluit klevende motiveringsgebrek in de nog te nemen beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat in een beargumenteerd welstandsadvies slechts tot een negatief oordeel over het gewijzigde bouwplan kan worden gekomen, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding. Bij dit oordeel laat de voorzieningenrechter meewegen dat met de uitvoering van het bouwplan voor vergunninghouder grote belangen zijn gemoeid, terwijl verzoekers slechts een zeer onderschikt deel van het bouwplan aanvechten.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier, op
Afschrift verzonden op: