RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.620282-08
Uitspraak: 25 november 2008
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. S. Ouchan, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 tot en met 3, 6, 7subsidiair, 8 en 9 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het onder 2, 4, 5 primair en subsidiair en 7 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht dit niet wettig en overtuigend bewezen.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd acht de rechtbank hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Door de [winkel] is aangifte gedaan van diefstal van verschillende goederen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte de [winkel] binnen heeft zien gaan en dat verdachte hem een dag later gestolen sieraden heeft laten zien. Deze verklaring van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2]. Verdachte verklaart zelf ook dat hij ten tijde van de diefstal bij de [winkel] aanwezig was. De verklaring van verdachte dat hij niet in de [winkel] is geweest en alleen heeft gekeken acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van hetgeen hem, na wijziging van de tenlastelegging, onder 7 subsidiair ten laste is gelegd, te weten poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij erbij was toen de nooddeur werd opengebroken, maar dat daarmee niet kan worden bewezen dat opzet van verdachte op diefstal was gericht.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij erbij was toen de nooddeur werd opengebroken omdat [mededader] dacht dat er binnen een laptop stond. Dit laatste bleek echter niet het geval en verdachte en [mededader] zijn vervolgens huiswaarts gegaan. [mededader] verklaart dat hij samen met verdachte was en dat ze dachten dat ze een laptop zagen staan. Hij heeft vervolgens de nooddeur opengebroken en ze hebben samen naar binnen gekeken. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf diefstal en de rechtbank acht de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, zoals deze na wijziging van de tenlastelegging onder 7 subsidiair ten laste is gelegd, dan ook bewezen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte van hetgeen hem onder 9 ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het pistool op onrechtmatige wijze is verkregen, omdat er in de woning van verdachte is binnengetreden zonder dat daarvoor een machtiging was.
De rechtbank overweegt als volgt. Het wapen is aangetroffen op 16 juli 2008. Er werd op die datum met een machtiging van de officier van justitie binnengetreden in de woning van verdachte ter aanhouding van twee andere verdachten. Tijdens het zoekend rondkijken ter aanhouding van deze verdachten worden op wapens gelijkende voorwerpen aangetroffen. Verdachte wordt daarop op heterdaad aangehouden op grond van de Wet wapen en Munitie. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften, zodat van een vormverzuim geen sprake is en van bewijsuitsluiting dus geen sprake behoeft te zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3, 6, 7 subsidiair 8 en 9 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1, 3, 6, 7 subsidiair 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1 en 3, telkens;
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldigen zich de plaats tot het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
7 subsidiair
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldigen zich de plaats tot het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
8
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de plaats tot het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
9
handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op zeer lichtvaardige wijze in een korte periode meerdere malen goederen gestolen uit onder andere scholen, een winkel en een woning. Verdachte was enkel uit op geldelijk gewin. Verdachte lijkt zich niet te bekommeren om het leed en de schade die hij de slachtoffers door zijn handelen heeft toegebracht.
Gelet op de rapportages van de Reclassering ziet de rechtbank reden een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte wordt gestimuleerd zich in te spannen om zijn leven, met hulp van de reclassering, weer op de rails te krijgen
De rechtbank is van oordeel dat het pistool, het alarmpistool en de munitie op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 oktober 2008;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 9 september 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 7 november 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland;
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 91, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het onder 2, 4, 5 primair en subsidiair en 7 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 3, 6, 7 subsidiair 8 en 9 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 3, 6, 7 subsidiair 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart het pistool, het alarmpistool en de munitie ontrokken aan het verkeer.
De rechtbank bepaalt dat de benade[benadeelde partij 1] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeeld[benadeelde partij 2] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G. P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. J.E. van de Steenhoven-Drion en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2008.