ECLI:NL:RBZLY:2008:BG5605

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.600868-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige neef

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige neef, heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 november 2008 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 14 december 2007 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 21 oktober 2008, waar de officier van justitie, mr. M.A. Kamper, de vordering heeft gepresenteerd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scherpenhuysen, heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, die op jonge leeftijd was, inconsistent waren en dat er mogelijk andere daders in het spel waren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verklaringen van het slachtoffer tijdens het studioverhoor niet overeenkwamen met eerdere verklaringen. Dit heeft geleid tot twijfels over de betrouwbaarheid van het bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig bewijs en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.600868-08 (P)
Uitspraak : 4 november 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum] [geboorteplaats],
[adres].
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Kamper. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte, bijgestaan door mr. S.C. Scherpenhuysen, advocaat te Lelystad, is aangevoerd.
DE TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 september 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 14 december 2007 in de gemeente Lelystad (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige neef[slachtoffer]achtoffer], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, de penis en/of het scrotum van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en/of in die penis en/of dat scrotum van die [slachtoffer] geknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, de billen van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en/of in die billen van die [slachtoffer] geknepen;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging enkele kennelijke taalfouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
DE FORMELE VOORVRAGEN
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering en geen gronden zijn gebleken voor een schorsing van de vervolging.
BEWIJS
De vaststaande feiten
Uit het dossier is het volgende gebleken.
Verdachte woonde vanaf oktober 2006 samen [betrokkene] zuster, [betrokkene] en het zoontje van [betrokkene][slachtoffer]achtoffer] (hierna: [slachtoffer]), in een huis aan [[adres]. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum].
Op 13 december 2007 heeft [betrokkene] op het politiebureau een intakegesprek gehad in verband met vermeend seksueel misbruik van [slachtoffer]. Hierbij heeft zij verteld dat [slachtoffer] aan medewerkers van zorgboerderij [plaats], waar [slachtoffer] regelmatig verblijft, heeft aangegeven dat er dingen gebeuren die niet leuk zijn, maar dat niet duidelijk is wat er is gebeurd en met wie. Afgesproken werd dat [betrokkene] een gesprek met [slachtoffer] aan zou gaan om meer duidelijkheid te verkrijgen.
De zorgboerderij heef[gezinsvoogd]ns [gezinsvoogd] van [slachtoffer], op de hoogte gesteld van hetgeen [slachtoffer] heeft verteld. Op aandringen van [gezinsvoogd] heeft verdachte op 14 december 2007 het huis aan [adres] verlaten.
Op 10 januari 2008 heeft [betrokkene] aangifte gedaan, welke aangifte op 5 juni 2008 is aangevuld.
[slachtoffer] is op 4 maart 2008 middels een studioverhoor gehoord.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Daartoe heeft zij gewezen op de verklaring van [betrokkene], het studioverhoor van [slachtoffer] en de verklaringen van de medewerkers van de zorgboerderij, de gezin[ondersteunend begeleids[ondersteunend begeleidster][ondersteunend begeleidster] van [betrokkene] en [slachtoffer]. De officier van justitie acht, gelet[getuige]klaring van [getuige], eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de ontuchtige handelingen meermalen hebben plaatsgevonden, nu uit voornoemde verklaring blijkt dat verdachte meerdere malen op [slachtoffer] heeft gepast.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het slachtoffer een kwetsbaar kind betreft, dat dit bekend was bij verdachte en dat hij daar ernstig misbruik van heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 250,00, te voldoen bij wijze van voorschot en met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – in de kern het navolgende aangevoerd.
De mogelijkheid dat er wellicht een andere dader is dan verdachte is door de politie niet nader onderzocht, terwijl in het proces-verbaal van intake wordt gesproken over twee andere mogelijke daders.
In het gesprek dat [betrokkene] met [slachtoffer] heeft gehad, naar aanleiding van het intakegesprek, is mogelijk sprake geweest van sturing. Bijna alle getuigen menen dat zij het gedrag van [slachtoffer] achteraf kunnen verklaren nu zij weten dat hij seksueel is misbruikt. De getuigen hebben zelf het vermeende misbruik echter niet waargenomen. De veranderingen in het gedrag van [slachtoffer] hebben zij allemaal op verschillende momenten waargenomen, terwijl [slachtoffer] tijdens het studioverhoor heeft verklaard dat het seksueel misbruik slechts éénmaal heeft plaatsgevonden. Ten slotte stelt de verdediging de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaring ter discussie.
Concluderend heeft de verdediging bepleit dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor hetgeen verdachte, blijkens de dagvaarding, wordt verweten.
Voor wat betreft het ten laste gelegde feit bevindt zich in het dossier het intakegesprek met en de (aanvullende) aangifte van [betrokkene], verklaringen van [gezinsvoogd], de medewerkers van de zorgboerderij, [ondersteunend begeleidster] en [getuige] en het studioverhoor dat bij [slachtoffer] is afgenomen.
Alle voornoemde bewijsmiddelen zijn echter te herleiden tot slechts één bron, te weten [slachtoffer].
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] voorafgaand aan het studioverhoor zijn verhaal reeds een aantal malen heeft verteld. Hij heeft eerst in december 2007 zijn verhaal gedaan bij de medewerkers van de zorgboerderij; vervolgens heeft [betrokkene] – op advies van de politie – in december 2007 en januari 2008 een aantal keren met hem over het vermeende misbruik gesproken en ten slotte heeft ook [ondersteunend begeleidster] vlak vóór kerst 2007 [slachtoffer] over eventueel misbruik bevraagd. Mede gelet op [slachtoffer]s jonge leeftijd valt niet uit te sluiten dat zijn herinneringen door deze gesprekken zijn beïnvloed. Daar komt bij dat verdachte reeds op 14 december 2007 in verband met het vermeende misbruik het huis heeft moeten verlaten, hetgeen tevens zijn weerslag kan hebben gehad op [slachtoffer].
Dit klemt te meer nu [slachtoffer] tijdens het eerste gesprek op de zorgboerderij in ieder geval één andere mogelijke dader heeft genoemd van het vermeende seksueel misbruik. Nadat verdachte vanwege de beschuldigingen van seksueel misbruik het huis had verlaten, heeft [slachtoffer] alleen nog over verdachte verklaard. Uit het dossier is echter niet duidelijk geworden waarom het onderzoek zich van meet af aan juist (uitsluitend) op verdachte heeft gericht.
Voorts is van belang dat de verklaringen van [slachtoffer] tijdens het studioverhoor, dat eerst enkele maanden later plaatsvond, op sommige punten niet overeenkomen met de verklaringen die hij ten overstaan van de medewerkers van de zorgboerderij, [betrokkene] en [ondersteunend begeleids[ondersteunend begeleidster] heeft afgelegd. Zo heeft [slachtoffer] in eerste instantie (bij de zorgboerderij en tegenover [betrokkene] en [ondersteunend begeleids[ondersteunend begeleidster]) verklaard dat verdachte op hem ging liggen. Volgens zijn verklaring op de zorgboerderij werd hij met zijn gezicht in het kussen gedrukt en moest hij aftellen. Aan [ondersteunend begeleids[ondersteunend begeleidster] heeft hij verteld dat verdachte daarbij zijn polsen vasthield. Tijdens het studioverhoor verklaart hij echter dat hij op zijn zij lag en dat verdachte achter hem lag. Hij weet niet meer te vertellen of ze ook op een andere manier hebben gelegen. De verdere beschrijving van het misbruik tijdens het studioverhoor is vrij vaag en niet gedetailleerd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer] - daartoe vertegenwoordigd door [gemachtigde] - heeft zich met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.500,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu zij de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2008.
Mr. G.H. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.