ECLI:NL:RBZLY:2008:BG3953

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/440066-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met TBS en schadevergoeding na schietpartij op schoolplein

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte heeft op 27 maart 2008 in Deventer met een vuurwapen meerdere schoten afgevuurd op haar ex-partner, terwijl er ook een kind in de nabijheid aanwezig was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden van het tweede ten laste gelegde feit, maar achtte de poging tot moord wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook op forensische bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat blijkt uit haar eerdere verklaringen en de omstandigheden van het schietincident. De rechtbank hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, zoals vastgesteld door deskundigen, en oordeelde dat een behandeling noodzakelijk was om recidive te voorkomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het schietincident. De rechtbank verklaarde de vordering van een tweede benadeelde partij niet ontvankelijk, omdat de verdachte van het tweede feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440066-08
Uitspraak: 11 november 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
thans verblijvende in [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2008, 26 september 2008 en 28 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte te veroordelen ter zake het onder 1. en 2. ten laste gelegde (met uitzondering van het onderdeel “met voorbedachten rade” bij feit 2.) tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- te gelasten dat de verdachte voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde (met uitzondering van het onderdeel “met voorbedachten rade” bij feit 2.) ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] tot een bedrag van € 4.450,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag;
- de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet ontvankelijk te verklaren in de vordering;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot een bedrag van € 1.200,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag;
- onttrekking aan het verkeer van het onder de verdachte in beslag genomen busje CS-gas.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 maart 2008 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [naam 2] ([gboortejaar] van het leven te beroven, met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere, althans een, schot(en) op het hoofd en/of het lichaam van die [naam] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 27 maart 2008 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam 2] ([geboortejaar] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, scho(ten) heeft afgevuurd in de richting van die [naam], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
BEWIJS
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde als verweer gevoerd dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar zoon in de auto zat en daarmee ook niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij, door op het slachtoffer - haar ex-partner - te schieten, ook haar zoon in gevaar zou brengen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft steeds verklaard dat zij haar zoon niet in de auto heeft zien zitten en dat zij, als zij hem had gezien, niet zou hebben geschoten. Uit de bewijsmiddelen, waaronder een videoreconstructie van de afdeling forensische visualisatie van de Politie IJsselland, volgt niet onomstotelijk dat verdachte haar zoon in de auto heeft moeten zien zitten voordat zij schoot. Toen verdachte bij de school aankwam stond het slachtoffer buiten de auto te praten met zijn vriendin. Bovendien is niet komen vast te staan dat verdachte exact bekend was met de dagelijkse praktijk van het halen en brengen van de kinderen door het slachtoffer van en naar school. Onder die omstandigheden voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om aan te nemen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar zoon in de auto zat op het moment dat zij ging schieten.
De verdachte dient derhalve van het onder 2. ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde als verweer gevoerd dat verdachte van de poging tot moord dient te worden vrijgesproken en dat slechts poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is, nu verdachte geen voorbedachte raad heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien sprake is geweest van planmatig handelen door verdachte. Zulks blijkt onder meer uit het navolgende:
- Verdachte heeft tijdens het verhoor voor de inverzekeringstelling verklaard dat zij met het vuurwapen dat zij vanuit een kluis in haar woning heeft gepakt opzettelijk meerdere keren gericht op het slachtoffer heeft geschoten, met de bedoeling om hem flink te raken.
- Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij het pistool had gepakt omdat zij met het slachtoffer wilde doen wat hij met haar had gedaan en dat zij daarmee bedoelde dat als hij haar kon aanrijden en meesleuren, zij hem ook iets kon aandoen.
- Getuige [naam] heeft verklaard dat verdachte op 27 maart 2008 om omstreeks 14:30 of 14:45 uur op zoek was naar het slachtoffer en dat ze naar de school ging in de hoop dat het slachtoffer daar was en omdat ze de kinderen wilde zien. Getuige [naam] heeft voorts verklaard dat hij begreep dat ze in staat was dingen te doen om het slachtoffer aan te pakken en dat ze in alle staten was. Getuige [naam] had het gevoel dat er dingen gingen gebeuren, maar hij wist niet wat. Getuige [naam] heeft verklaard dat hij nog tegen verdachte heeft gezegd “doe geen gekke dingen”.
- Verdachte heeft de eerste keer op het slachtoffer geschoten, terwijl het slachtoffer naast zijn auto stond. Nadat het slachtoffer in zijn auto is gestapt, heeft verdachte wederom op het slachtoffer geschoten. Tussen beide schietincidenten heeft derhalve een moment van kalm beraad bestaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 27 maart 2008 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam 2] ([gboortejaar] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten op het hoofd en het lichaam van die [naam] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1.:
Poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 289, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 oktober 2008;
- een de verdachte betreffend uitgebreid advies d.d. 18 juni 2008, uitgebracht door K. de Groote, reclasseringswerker van Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend aanvullend adviesrapport d.d. 1 augustus 2008, uitgebracht door K. de Groote, reclasseringswerker van Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 9 juni 2008, uitgebracht door drs. R.J.H. Winter, psychiater, tevens vast gerechtelijk deskundige;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 9 juni 2008, uitgebracht door drs. I.I. van der Klaauw, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De deskundigen Winter en Van der Klaauw hebben bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. De deskundige Van der Klaauw heeft deze gebrekkige ontwikkeling omschreven als zwakbegaafd en zwak gestructureerd. De deskundige Winter omschrijft de gebrekkige ontwikkeling die hij heeft geconstateerd als zwakzinnigheid lichte mate. Beide deskundigen hebben geconcludeerd, dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.
De deskundige Winter geeft in zijn rapport aan dat gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten en de niet onaanzienlijke kans op recidive naast de mogelijkheid om verdachte gedurende langere tijd effectief te kunnen controleren, een terbeschikkingstelling met voorwaarden de meest zinvolle wijze lijkt om recidive te voorkomen en aldus de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. De toekomst blijft zorgelijk, aangezien ook na vrijlating uit detentie de kans aanzienlijk is dat er nieuwe confrontaties zullen volgen met haar ex-partner en dat verdachte ook in toenemende mate behoefte zal voelen toch weer contact met haar kinderen te krijgen. Het lijkt dan ook van het grootste belang dat er te zijner tijd een vorm van begeleiding wordt gecreëerd die voldoende toezicht op verdachte kan uitoefenen, daarbij gesteund door een duidelijk juridisch kader.
De deskundige Van der Klaauw heeft de rechtbank geadviseerd, mede gelet op de ernst van het delict en de grote kans op recidive, de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft op grond van haar gebrekkige ontwikkeling weinig inzicht in haar denken en handelen en is weinig weerbaar. Verdachte zal moeten leren wat haar aandeel in conflictsituaties is en hoe ze deze situaties kan vermijden dan wel aanpakken. Ook kan bij destabilisatie zonodig medicatie deel uitmaken van de behandeling. Omdat verdachte zich in het verleden slechts kortdurend heeft laten begeleiden en door teleurstellende ervaringen zelf de hulpverlenende contacten heeft afgebroken, heeft zij weinig motivatie om zich te laten controleren en begeleiden. Derhalve zal de begeleiding van verdachte een verplichtend karakter moeten hebben. De deskundige tekent hierbij aan dat verdachte aanvankelijk verplichte begeleiding pertinent afwees, maar na een uitgebreide uitleg hier anders over begon te denken.
Reclasseringswerker K. de Groote heeft in het aanvullend adviesrapport opgemerkt dat een eventuele behandeling en plaatsing en begeleiding in het kader van TBS met voorwaarden dient te geschieden met instemming van verdachte. De reclassering spreekt haar ernstige twijfel uit over de motivatie van verdachte daartoe, aangezien uit de rapportages van het NIFP en uit eigen onderzoek blijkt dat er geen sprake is van enige lijdensdruk en de uitspraken van verdachte jegens haar ex-partner (gesteund door haar ouders) risico-bevestigend zijn. Bovendien wil verdachte zich wederom in [plaats naam] bij haar ouders gaan vestigen, om welke reden zij op geen enkele wijze gecorrigeerd zal worden in haar opstelling tegenover het delict en hierin zelfs wordt gesteund. De motivatie tot behandeling zou in verdachtes geval opportuun van aard kunnen zijn. Behandelmogelijkheden zijn beperkt door verdachtes licht zwakzinnige niveau. De reclassering pleit dan ook voor een zeer hoog beveiligingsniveau om verdachte te behandelen, dan wel te plaatsen teneinde het gevaars- en recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Vooralsnog lijkt een plaatsing in een besloten of open behandel- of begeleidingssetting te riskant en is de reclassering van mening dat zij daarvoor geen verantwoordelijkheid kan dragen, gezien het hoge onttrekkings- en recidiverisico. Het kader waarin een eventueel plan van aanpak ten uitvoer gelegd kan worden, zal van een hoog beveiligingsniveau dienen te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 37a lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is, gelet op voornoemde rapporten, op de omstandigheden waaronder verdachte zich aan het bewezen verklaarde feit heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, van oordeel dat verdachte, teneinde te voorkomen dat zij wederom een ernstig misdrijf als het onderhavige zal plegen, een behandeling dient te ondergaan. Gelet op de ernst van het feit en het zeer hoge recidiverisico is een terbeschikkingstelling met voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank uitgesloten.
Nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist, acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat tevens een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Het schietincident, dat plaats vond pal naast een schoolplein waar op dat moment vele kinderen en hun ouders aanwezig waren, heeft letterlijk en figuurlijk diepe wonden achtergelaten. Het slachtoffer heeft meerdere kogels in zijn lichaam geschoten gekregen en mag van geluk spreken dat hij het incident heeft overleefd. Dagelijks zal hij er aan worden herinnerd door de littekens die hij daaraan heeft overgehouden. Daarnaast moet het voor de aanwezige kinderen en hun ouders een buitengewoon traumatiserende gebeurtenis zijn geweest; hun gevoel voor veiligheid is op een uiterst brute wijze aangetast. Verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven dit in te zien, vervuld als zij lijkt te zijn van haatgevoelens jegens het slachtoffer. Uit de diverse rapportages is bovendien af te leiden dat verdachte geen afstand neemt van haar daad, en deze als het ware rechtvaardigt. Dit is eveneens gebleken uit hetgeen verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht. Het slachtoffer moest bloeden voor wat hij verdachte (al dan niet vermeend) heeft aangedaan. Een dergelijke vorm van eigenrichting acht de rechtbank evenwel ontoelaatbaar in een rechtsstaat.
De rechtbank zal, gelet op de buitengewone impact die het schietincident op alle betrokkenen heeft gehad, beslissen conform de eis van de officier van justitie, ook al wordt verdachte – anders dan door de officier van justitie geëist – vrijgesproken van het haar onder 2. ten laste gelegde. De (enkele) poging tot moord op het slachtoffer rechtvaardigt reeds, mede gelet op het hiervoor overwogene, een straf en een maatregel van een dergelijke omvang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen busje CS-gas dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36f, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij [naam 1]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1. bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.466,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts terzake van het bewezen en strafbaar verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4.466,00 ten behoeve van het slachtoffer [naam 1].
Benadeelde partij [naam 2]
De vordering van de benadeelde partij [naam 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2. ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het onder de verdachte in beslag genomen busje CS-gas.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1], wonende te [plaats naam], van een bedrag van € 4.466,00 (zegge: vierduizendvierhonderdzesenzestig euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.466,00, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] in zijn vordering niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2008.
Mr. Louter voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.