ECLI:NL:RBZLY:2008:BG3471

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/410064-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en moord met tbs-maatregel

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en moord, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 november 2008 uitspraak gedaan. De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, eiste een gevangenisstraf van zes jaar en tbs met dwangverpleging. De verdachte, die in een ernstige depressie verkeerde, heeft haar kinderen in levensgevaar gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van haar geestelijke toestand handelde en dat haar daden niet volledig aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank achtte de poging tot moord en moord wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van een derde ten laste gelegd feit. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van drie jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en het feit dat zij niet eerder veroordeeld was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien het recidivegevaar en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410064-08
Uitspraak: 4 november 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats],
[adres]
thans verblijvende in het Huis van Bewaring Het Veer (FOBA), Amsterdam,
H.J.E. Wenckebachweg 48,
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Hovius, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel tbs met dwangverpleging.
Ten aanzien van het 2 ten laste gelegde heeft de officier gevorderd dat de verdachte voor wat betreft [zoon van verdachte] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege vrijwillige terugtred.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Het enkel aan een traptrede bevestigen van een stuk touw (hoewel geknoopt in de vorm van een strop) kan toch in onvoldoende mate worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het feitelijk ophangen van de dochter [naam dochter]. Er is namelijk niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk een handeling met [naam dochter] heeft verricht (bijvoorbeeld haar optillen) die er op was gericht die [naam dochter] de strop om de nek te doen en op te hangen. Het enkele ophangen van een strop aan de traptrede zou eventueel kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandeling in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, doch levert in dit specifieke geval geen poging op als bedoeld in artikel 45 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd dat als gevolg van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, waardoor zij haar wil ten aanzien van het plegen van de ten laste gelegde feiten niet in vrijheid heeft kunnen bepalen, er geen sprake is van opzet en/of voorbedachte rade.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Het enkele feit dat een verdachte zijn of haar wil ten aanzien van het verweten handelen niet (geheel) in vrijheid heeft kunnen bepalen, met andere woorden in min of meerdere mate dwangmatig heeft gehandeld, laat onverlet dat er bij die verdachte wel degelijk opzet kan bestaan op dat handelen en de gevolgen daarvan en dat die verdachte zich rekenschap heeft kunnen geven van de gevolgen van dat handelen, hetgeen in de onderhavige zaak ook het geval is. Verdachte heeft immers bewust de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feitelijke handelingen verricht met de -zoals zij zelf heeft verklaard- vooropgezette bedoeling de kinderen (en daarna zichzelf) van het leven te beroven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
De officier van justitie heeft zich in het kader van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat ten aanzien van [zoon van verdachte] sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [zoon van verdachte] daadwerkelijk enige tijd (kort) aan het touw opgehangen is geweest. Verder is uit de bewijsmiddelen gebleken dat [zoon van verdachte] op dat moment ging huilen en dat vrijwel gelijktijdig de bel ging omdat het twaalfjarig neefje [naam neefje] voor de deur stond. De verdachte heeft in deze omstandigheden aanleiding gezien om [zoon van verdachte] los te maken en niet omdat zij op grond van eigen, zelfstandige gemoedsoverwegingen hiervoor koos. Het staken van de uitvoering vloeit daarom voort uit van de wil van de dader onafhankelijke, dus externe, omstandigheden, namelijk het gedrag van het slachtoffer en het luiden van de deurbel. Gelet op deze omstandigheden is geen sprake van vrijwillige terugtred van verdachte en wordt het standpunt van de officier van justitie niet gevolgd.
Het bewezene levert op:
1 primair:
Moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
2 primair:
Poging tot moord, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door prof.dr. F. Koenraadt, psycholoog, en door drs. M.A. Westerborg, psychiater, respectievelijk op 12 oktober 2008 en 13 oktober 2008 uitgebrachte rapporten. Deze rapporten houden als conclusie – kort gezegd – onder meer in dat verdachte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat deze feiten haar slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Prof. dr. Koenraadt heeft in dit verband een dysthyme stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met schizotypische en borderline trekken geconstateerd.
Prof.dr. F. Koenraadt merkt tenslotte op dat de inschatting van de kans op herhaling ruim is te noemen. De schuldgevoelens van verdachte alsmede het eerder geconstateerde isolement zijn toegenomen. Duurzame behandeling en begeleiding is noodzakelijk om het recidivegevaar afdoende te keren.
Drs. M.A. Westerborg heeft een ernstige depressie post partum tegen de achtergrond van een reactieve hechtingsstoornis die in de verdere ontwikkeling heeft geleid tot een persoonlijkheidsorganisatie met borderline kenmerken bij de verdachte geconstateerd.
Voorts geeft hij aan (blz. 19) “Dat betrokkene niet zonder meer weer geplaatst kan worden in de thuissituatie moge evident zijn. De kinderen zijn nog thuis en wat stressfactoren betreft lijkt de situatie eerder verergerd dan verbeterd. Vanuit het perspectief van behandeling (…) moet betrokkene behandeld worden, daarover bestaat bij beide rapporteurs consensus. Vormt zij een onmiddellijk gevaar? Ja, de risicoconstellatie is blijven bestaan. (..) De behandeling zal langdurig moeten zijn, met duidelijke monitoring van het recidiverisico(ervan uitgaande dat betrokkene uiteindelijk weer in het gezin terecht zal komen). Een TBS met dwangverpleging is hiertoe de enige reële optie voor betrokkene, reden waarom rapporteur deze maatregel adviseert.”
Op grond van vorenstaande conclusie wordt door de deskundigen geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt voormelde conclusie en het advies op de in de rapporten daarvoor bijeengebrachte gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen tot de hare.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd eist.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, naast de maatregel van terbeschikkingstelling, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. In dit kader overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft haar kind [dochter van verdachte] om het leven gebracht door haar aan een touw (geknoopt in de vorm van een strop) aan een traptrede in haar woning op te hangen.
Daarnaast heeft verdachte gepoogd om haar kinderen [zoon van verdachte] en [dochter van verdachte] om het leven te brengen door een zelfde handelwijze. Het betreft hier zeer ernstige feiten die een grote schok hebben veroorzaakt in de samenleving. De slachtoffers betreffen jonge kinderen die voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn volledig afhankelijk waren van hun moeder.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een zekere mate van vergelding op haar plaats. Oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in normale omstandigheden dan ook een passende strafrechtelijke reactie.
De rechtbank heeft echter in hoge mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de rapportages van de deskundigen, en uit hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest.
Deze rapportages schetsen een beeld van een geïsoleerde, in een ernstige vorm van depressie verkerende vrouw, die niet in staat is geweest haar onmachtig te onderkennen laat staan daar hulp in enigerlei vorm voor te zoeken. Hiertoe wordt onder meer verwezen naar hetgeen drs M.A. Westerborg op blz. 20 onder “Overleg met mederapporteur” heeft aangegeven “er is geen sprake van een eenduidig probleem. Dat betrokkene inadequaat heeft gefunctioneerd is evident, en ook dat voorafgaand aan het delict sprake is geweest van een ernstige depressie post partum. Ook de onderliggende dynamiek vanuit het kwetsbaarheidsmodel kwam uitgebreid ter sprake.”
Dit doet aan de ernst van het feit niet af, maar maakt behandeling des te meer noodzakelijk, waardoor een lagere gevangenisstraf dan geëist wordt opgelegd.
Verdachte is voorts niet eerder veroordeeld. Verder blijkt als eerder gesteld, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden redenen om de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van 3 jaren.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juli 2008;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a , 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. G.M.J. Vijftigschild en mr. R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2008.