vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 137965 / HA ZA 07-1344
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIZON MEDIAGROEP B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres in het verzet,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. A.A. Westers te Groningen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZWOLLE,
zetelend te Zwolle,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. W.E.M. Klostermann.
Partijen zullen hierna Bizon en de gemeente worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bizon exploiteert afficheringsmogelijkheden voor A0 affiches. Onder meer bevestigt zij, met toestemming van de eigenaar (N.V. Edon Groep), reclameaffiches in aluminium frames aan transformatorstations.
2.2. De gemeente heeft Bizon meegedeeld dat het aanbrengen van de reclameaffiches op grond van de artikel 40, lid 1 van de Woningwet vergunningsplichtig is en dat de affiches illegaal zijn aangebracht. Tevens heeft de gemeente meegedeeld dat de illegaal aangebrachte reclameobjecten dienen te worden verwijderd.
2.3. Bij besluit van 7 december 2005 heeft de gemeente Bizon gelast op straffe van een dwangsom om uiterlijk 1 februari 2006 de overtreding van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden.
2.4. De gemeente heeft Bizon bij brief van 26 april 2006 meegedeeld dat deze niet of niet geheel aan de last heeft voldaan omdat zij overtredingen heeft geconstateerd. Bizon verbeurt daarom van rechtswege een dwangsom van EUR 8.040,00.
Bij brief van 3 mei 2006 heeft de gemeente Bizon meegedeeld dat de eerste verbeurde dwangsom betrekking heeft op de periode 1 februari 2006 tot en met 1 maart 2006. Tevens heeft de gemeente meegedeeld dat ook de tweede dwangsom (periode 1 maart tot en met
1 april 2006), bedragende EUR 8.040,00 is verbeurd omdat zij overtredingen heeft geconstateerd.
Bij brieven van 28 juli, 31 juli en 23 augustus 2006 heeft de gemeente Bizon wederom meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat Bizon niet of niet geheel aan de last heeft voldaan. Bizon verbeurt daarom van rechtswege dwangsommen ten bedrage van respectievelijk EUR 7.680,00, EUR 7.680,00 en EUR 7.680,00.
2.5. Bij exploot van 8 december 2006 heeft de gemeente Bizon aangezegd dat zij over de periode 26 april 2006 tot en met 7 september 2006 dwangsommen ten bedrage van EUR 39.840,00 heeft verbeurd. Zij heeft Bizon een termijn van vijf dagen gegeven om het totaalbedrag, vermeerderd met incassokosten ad EUR 5.976,00, te voldoen.
2.6. Bij besluit van 28 juni 2007 heeft de gemeente het door Bizon tegen het besluit van 7 december 2005 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.7. Bij uitspraak van 23 januari 2008 heeft de rechtbank Zwolle het tegen voormelde besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bizon heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.8. De gemeente heeft op 21 augustus 2007 tegen Bizon een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van EUR 39.840,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, ingaande 8 december 2006, alsmede de invorderingskosten ad EUR 5.976,00, te vermeerderen met de BTW over dit bedrag.
2.9. Het dwangbevel is op 6 september 2007 aan Bizon betekend.
2.10. Naar aanleiding van een verzoek van Bizon daartoe heeft de gemeente Bizon bij brief van 27 maart 2007 bericht het dwangbevel c.q. de executiemaatregelen te zullen opschorten tot na de uitspraak op het bezwaarschrift.
3. Het geschil
3.1. Bizon vordert samengevat - dat de rechtbank het dwangbevel van 21 augustus 2007 buiten effect zal stellen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Bizon in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. Bizon heeft ter onderbouwing van haar vordering ten eerste aangevoerd dat de frames niet bouwvergunningsplichtig zijn. Volgens haar is er daarom geen sprake van een overtreding.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de frames bouwvergunningsplichtig zijn, de kern vormt van het besluit van 7 december 2005. De beoordeling van (de juistheid van) dit besluit is voorbehouden aan de bestuursrechter. Bizon heeft de tegen dit besluit openstaande bestuursrechtelijke rechtsgang doorlopen. Het besluit is tot op heden in stand gebleven; het besluit is evenmin geschorst.
4.4. Deze rechtbank (sector bestuursrecht) heeft bij uitspraak van 23 januari 2008 beslist dat het aanbrengen van de reclameaffiches op de transformatorstations vergunningsplichtig is op grond van de Woningwet en dat de gemeente in redelijkheid tot het opleggen van een last onder dwangsom heeft kunnen besluiten.
4.5. De rechtbank dient er in deze civiele procedure vanuit te gaan dat het besluit, zolang dit niet is vernietigd, zowel ten aanzien van de wijze waarop het tot stand is gekomen als ten aanzien van de inhoud in overeenstemming is met de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Dat Bizon hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2008 maakt dit niet anders.
Voorzover zulks van belang is, overweegt de rechtbank met overneming van de gronden als weergegeven in voormelde uitspraak van de bestuursrechter, dat naar haar oordeel het door Bizon ingestelde hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen, althans niet een zodanige redelijke kans van slagen heeft dat het zou kunnen leiden tot vernietiging van het besluit met als rechtsgevolg het vervallen van het onderhavige vorderingsrecht van de gemeente.
4.6. Het voorgaande brengt met zich dat de stellingen van Bizon, voorzover die strekken tot betwisting van de juistheid van de aan het dwangbevel van 21 augustus 2007 ten grondslag liggende last van 7 december 2005, afstuiten op de niet geschorste, formele rechtskracht van dat besluit.
4.7. Het verzet is in zoverre ongegrond.
4.8. Bizon heeft voorts gesteld dat de dwangsommen niet zijn verbeurd omdat niet uit het dwangbevel, noch uit eerdere waarschuwingen kan worden afgeleid dat zij aan de last geen uitvoering heeft gegeven. Zij betwist daarnaast dat zij in de periode van 1 maart 2006 tot en met september 2006 de wisselframes op de transformatorstations heeft geplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente in haar in r.o. 2.4. vermelde brieven met bijlagen gemotiveerd en deugdelijk onderbouwd heeft aangegeven in welke periode en op welke plaatsen reclameobjecten zijn aangetroffen, alsmede het aantal reclameobjecten. Uit de brieven volgt tevens dat gemeente aan Bizon kenbaar heeft gemaakt dat deze aan de last geen uitvoering heeft gegeven. De gemeente heeft in de aanzegging van 8 december 2006 naar voornoemde brieven verwezen. Vervolgens heeft zij in het dwangbevel van
21 augustus 2007 aan eerdere aanmaningen gerefereerd. Gelet hierop moet Bizon wel degelijk bekend worden verondersteld met de verbeurte van de dwangsommen. De rechtbank acht het verzet, bij gebrek aan voldoende onderbouwing, op dit punt ongegrond.
4.9. Een derde onderdeel van het verzet betreft de stelling van Bizon dat de dwangsommen zijn verjaard. De gemeente heeft erkend dat de eerste en de tweede dwangsom elk bedragende EUR 8.040,00 zijn verjaard.
Het verzet ten aanzien van de eerste en tweede dwangsom is dan ook gegrond.
4.10. Bizon heeft betoogd dat ook de overige dwangsommen zijn verjaard. Volgens haar zou, uitgaande van de begunstigingstermijn van 1 februari 2006, de verbeurte van de dwangsommen in de maand maart 2006 moeten plaatshebben. Bizon stelt dat, gelet op de termijn van zes maanden waarbinnen de bevoegdheid tot invordering bestaat, de termijn voor invordering in september 2006 is verstreken. Slechts de vijfde dwangsomverbeurte van 19 juli 2006 valt nog binnen de termijn van zes maanden.
Ten aanzien van de resterende dwangsom (naar de rechtbank begrijpt de dwangsom zoals vermeld in de brief van 23 augustus 2006) stelt zij dat sinds 8 december 2006 weer een periode van zes maanden is verstreken, welke periode op 8 mei 2007 is geëindigd. Aangezien het dwangbevel is gedateerd op 21 augustus 2007, is volgens haar het recht tot invordering van deze laatste dwangsom ook verjaard.
4.11. Artikel 5:35, lid 1 Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. Anders dan Bizon heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de derde, vierde en vijfde dwangsom niet reeds in de maand maart 2006 zijn verbeurd. Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van voornoemde brieven en de daarin vermelde data waarop is geconstateerd dat de last is overtreden, de derde dwangsom op
24 mei 2006 is verbeurd. De vierde en de vijfde dwangsom zijn op respectievelijk 19 juli 2006 en 16 augustus 2006 verbeurd. Uit het vorenstaande en gelet op de hiervoor genoemde verjaringstermijn van zes maanden, volgt dat Bizon niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen reeds in september 2006 als gevolg van verjaring is vervallen.
4.12. De rechtbank komt nu toe aan de vraag of de gemeente ten tijde van het dwangbevel van 21 augustus 2007 bevoegd was tot invordering van de verbeurde dwangsommen. In dit verband is van belang of de bevoegdheid tot invordering van die bedragen op enig moment is gestuit dan wel de verjaring ingevolge artikel 5:35, lid 2 Awb op enig moment is geschorst. Naar vaste jurisprudentie dient de vraag of de verjaring tijdig is gestuit te worden beoordeeld overeenkomstig de bepalingen in Boek 3, titel 11 BW (HR 28 juni 2002, AB 2003, 102). Ingevolge artikel 3:319 BW begint na een stuitingshandeling de nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag. De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke. In het onderhavige geval gaat het dan ook weer om een verjaringstermijn van zes maanden. Hoewel artikel 5:35 Awb geen regeling omtrent stuiting van de verjaring bevat, is in de praktijk stuiting wel mogelijk. De verjaring van een dwangsom wordt niet alleen gestuit door het uitbrengen van een dwangbevel, maar door iedere handeling waarbij aanspraak wordt gemaakt op betaling van het verbeurde bedrag, zoals een nota of een aanmaning (AbRS, 12 maart 2003, JB 2003, 126).
4.13. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanzegging van de gemeente van
8 december 2006 tot verbeurte van de dwangsommen, de verjaring heeft gestuit. De termijn van zes maanden is sinds die datum dan ook opnieuw aangevangen.
De rechtbank is, daargelaten de vraag of de brief van de gemeente van 27 maart 2007 wederom als stuitingshandeling kan worden aangemerkt, met de gemeente van oordeel dat door voornoemde brief van 27 maart 2007 de verjaring is geschorst en pas weer is gaan lopen op 30 juni 2007, zijnde de dag nadat het besluit op het bezwaarschrift van Bizon bekend is gemaakt. Immers, onweersproken is gesteld dat Bizon de gemeente heeft verzocht de executiemaatregelen op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist en dat de gemeente dit verzoek heeft ingewilligd. Dit levert op grond van artikel 5:34, eerste lid Awb een wettelijk beletsel op als bedoel in artikel 5:35, tweede lid Awb, waardoor de verjaring wordt geschorst. Nadat de verjaring op 30 juni 2007 weer is gaan lopen, heeft de gemeente tijdig - vóór het einde van die lopende termijn - het dwangbevel op 21 augustus 2007 uitgevaardigd en Bizon op 6 september 2007 via betekening daarvan verwittigd.
4.14. De slotsom is dat het recht tot invordering van de derde, vierde en vijfde dwangsom ten tijde van het dwangbevel van 21 augustus 2007 en de betekening daarvan op 6 september 2007 niet was verjaard.
4.15. Bizon heeft tot slot gesteld dat de redelijkheid en billijkheid zich tegen verbeurte van de dwangsom verzetten. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de bestuursrechtelijke besluitvorming lange tijd heeft geduurd, waardoor een voor haar onzekere situatie is gecreëerd alsmede dat er geen sprake is van een zware overtreding.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij voornoemde uitspraak van deze rechtbank van
23 januari 2008 is beslist dat de gemeente in redelijkheid tot het opleggen van een dwangsom heeft kunnen besluiten. Reeds hierom kan Bizon niet in haar stelling worden gevolgd dat de verbeurte van de dwangsommen niet in verhouding tot de aard en ernst van de overtreding staat. Daarnaast geldt dat de bestuursrechtelijke procedure weliswaar anderhalf jaar in beslag heeft genomen, doch gedurende deze periode heeft de gemeente er nimmer blijk van gegeven dat zij afstand heeft gedaan van haar standpunt dat er sprake was van overtreding van een wettelijke voorschrift. Ook heeft zij nimmer kenbaar gemaakt dat zij zal afzien van invordering van de verbeurde dwangsommen. Gelet hierop behoorde Bizon er rekening mee te houden dat de dwangsommen zouden worden ingevorderd en was van een onzekere situatie als door haar gesteld, geen sprake. De rechtbank wijst derhalve ook deze stelling van Bizon als ongegrond af.
4.16. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het verzet ten aanzien van de eerste en tweede dwangsom gegrond acht. De rechtbank zal het verzet tegen de derde, vierde en vijfde dwangsom ongegrond verklaren.
4.17. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet deels gegrond en deels ongegrond,
5.2. stelt het dwangbevel van 21 augustus 2007 buiten werking voorzover dit betrekking heeft op de eerste en tweede gevorderde dwangsom,
5.3. bepaalt dat het dwangbevel ten aanzien van de derde, vierde en vijfde gevorderde dwangsom in stand blijft,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2008.