RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607268-08
Uitspraak : 23 oktober 2008
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [adres],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.R. Rigter, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. S. Ouchan, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren;
- het primair ten laste gelegde niet strafbaar te verklaren en verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging te ontslaan;
- de benadeelde partij [persoon A] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Primair:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweer. De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting naar voren is gebracht, is gebleken dat in de nacht van 10 mei 2008 een treffen heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de ex-vriend van zijn vriendin, zijnde het slachtoffer [persoon A]. Het slachtoffer was daarbij onder invloed van drempelverlagende middelen. Verdachte werd door [persoon A] aangevallen met een stroomstootwapen, waarbij hij naar achteren werd gedreven tot hij tegen een tafel werd gedrukt en niet verder aan zijn belager kon ontkomen. Nadat de aanval was aangevangen en terwijl deze voortduurde, heeft verdachte gepoogd zich met zijn handen te verweren en de aanval af te wenden, doch toen bleek dat dit niet lukte, heeft hij getracht van de tafel – waartegen hij klem stond – een voorwerp te grijpen teneinde zich met dit voorwerp te verdedigen en de aanval te doen stoppen. Verdachte heeft daarbij een mes in handen gekregen en stekende bewegingen gemaakt richting zijn belager, waarbij hij zijn belager een viertal steken heeft toegebracht. Direct nadat verdachte heeft bemerkt dat de kracht van zijn belager afnam, heeft hij de stekende bewegingen richting zijn belager gestaakt.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van verdachte waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Om een beroep op noodweer te kunnen honoreren moet de verdediging hebben voldaan aan de eisen van proportionaliteit (hetgeen ziet op de juiste verhouding tussen de wijze van verdedigen en het aangerande rechtsgoed) en subsidiariteit (hetgeen ziet op de keuze van het middel en de wijze waarop het gebruikt is). Ter beoordeling hiervan heeft de rechtbank met name in ogenschouw genomen dat [persoon A] degene is geweest die de aanval heeft ingezet en op verdachte is afgekomen, terwijl verdachte zich naar achteren heeft bewogen tot hij klem kwam te staan en geen kant meer op kon; [persoon A] bij zijn aanval een stroomstootwapen heeft gehanteerd en heeft getracht verdachte daarmee te raken en ten slotte dat verdachte de stekende bewegingen heeft gestaakt zodra hij bemerkte dat de kracht van zijn belager afnam.
Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte bij zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van noodweer; niet kan worden geoordeeld dat de wijze van verdedigen niet in een redelijke verhouding zou hebben gestaan met de ernst van het gevaar van de aanranding en dat verdachte het mes niet op deze wijze had mogen gebruiken om zich tegen deze aanranding van zijn lijf te verdedigen en de aanval af te wenden.
De rechtbank honoreert het beroep op noodweer en acht dientengevolge het primair bewezen verklaarde niet strafbaar. De verdachte zal ter zake van het primair ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [persoon A] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van de rechtvaardigingsgrond noodweer, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 30 januari 2007 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afwijzen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank verklaart het primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [persoon A] in zijn vordering niet ontvankelijk is.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 13.467278-06 bij vonnis d.d. 30 januari 2007 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2008.