ECLI:NL:RBZLY:2008:BG0947

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/410122-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen en gevolgen voor slachtoffer en samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het in bezit hebben van wapens en munitie. De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, eiste een gevangenisstraf van zes jaar, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 5476,03. De verdachte werd beschuldigd van het schieten op [slachtoffer] op 18 november 2007 in Kampen, waarbij hij met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, maar de poging tot doodslag niet voltooide. Daarnaast had hij verschillende wapens en munitie in zijn bezit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, waardoor er geen inzicht was in zijn motieven of de kans op herhaling. Dit leidde tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid was dan een gevangenisstraf op te leggen, gezien de ernst van het feit en de impact op de samenleving. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van € 4886,03 aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk was in zijn vordering.

De rechtbank hield rekening met de gevolgen van de daad voor zowel het slachtoffer als de verdachte, die zelf ook ernstig gewond was geraakt. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien het feit dat het schietincident plaatsvond in het bijzijn van omstanders, wat een grote impact had op hun gevoel van veiligheid. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige straf in het belang van de samenleving en de slachtoffers van geweldsmisdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410122-07
Uitspraak: 21 oktober 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboor[adres]
wonende te [adres]
[verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2008, 17 juni 2008, 9 september 2008 en 7 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, heeft ter terechtzitting gevorderd de
de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5476,03 dient te worden toegewezen met daarbij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij voor wat het meer of anders gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad (in de tenlastelegging uitgedrukt met de woorden "na kalm beraad en rustig overleg"). Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt niet van enig motief, of van een concrete aanleiding, die de verdachte ertoe heeft gebracht met het vuurwapen in de richting van [slachtoffer] te schieten, zodat de rechtbank het er voor houdt dat het schieten in een opwelling is gebeurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 18 november 2007 in de gemeente Kampen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 18 november 2007 in de gemeente Kampen een wapen van categorie III, te weten een gas/alarmrevolver, merk Alfa Proj, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 18 november 2007 in de gemeente Kampen voorhanden heeft gehad 34 patronen, kaliber 9 mm en 1000, althans een hoeveelheid kogeltjes, merk Remington, kaliber 4.5, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
4.
hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 16 januari 2008 in de gemeente Kampen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een pistool, merk Baikal, zijnde een voorwerp
dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een pistool, merk Pistolet Makarov)
voorhanden heeft gehad;
Van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1. Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie
4. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en het latere slachtoffer [naam] bevonden zich als gasten in eetcafé [xxx]. Verder waren daar nog diverse andere gasten en personeel aanwezig. Verdachte heeft zonder noemenswaardige aanleiding een vuurwapen getrokken en heeft daarmee voor het oog van de diverse omstanders gericht geschoten op [slachtoffer] waarbij hij [slachtoffer] ook daadwerkelijk heeft geraakt.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte in de eerste plaats de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op flagrante wijze geschonden. [slachtoffer] heeft ernstig letsel in zijn buik opgelopen als gevolg waarvan hij in het ziekenhuis in kritieke toestand is komen te verkeren. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat levensbedreigende ervaringen zoals [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte heeft moeten doormaken, gedurende geruime tijd gevolgen kunnen hebben voor de psychische gezondheid.
Reeds wegens deze gevolgen voor [slachtoffer] kan aan verdachte een zeer ernstig verwijt worden gemaakt voor zijn daad.
De rechtbank rekent verdachte bovendien zwaar aan dat de door hem aangerichte schietpartij heeft plaatsgevonden in het bijzijn van diverse omstanders. Ook voor deze mensen geldt dat een ervaring als de onderhavige een wezenlijke aantasting van hun basale gevoel van veiligheid kan betekenen. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat het feit dat een schietincident als het onderhavige heeft plaatsgevonden, ook aan mensen die daarbij niet aanwezig waren maar die daarvan op andere wijze hebben vernomen, gevoelens van angst en onveiligheid kan bezorgen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf van substantiële duur toekomt.
De rechtbank houdt er – zij het met mate - rekening mee dat verdachte zichzelf, aansluitend aan het neerschieten van [slachtoffer] buiten op de Stadsbrug door het hoofd heeft geschoten. Ook verdachte zelf heeft geruime tijd in kritieke toestand in het ziekenhuis gelegen en hij ondervindt nog altijd de lichamelijke consequenties van deze daad. Weliswaar moeten deze gevolgen worden onderscheiden van de gevolgen van verdachtes handelen zoals ten laste is gelegd, maar beide daden zijn dusdanig met elkaar verweven dat aangenomen kan worden dat verdachte als gevolg van de door hem inmiddels ondervonden lichamelijke beperkingen nog zeer geruime tijd – zo niet voor de rest van zijn leven – geconfronteerd zal blijven worden met hetgeen hij [slachtoffer] heeft aangedaan.
Doordat verdachte welbewust niet heeft willen meewerken aan het persoonlijkheids-onderzoek, heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in de drijfveren die verdachte tot zijn daad hebben gebracht. Daardoor bestaat ook niet de mogelijkheid om te onderzoeken of en in hoeverre er in de toekomst herhalinggevaar bestaat en of dit gevaar misschien door middel van een eventuele behandeling zou kunnen worden afgewend, in plaats van door het opleggen van een afschrikkende gevangenisstraf. Derhalve blijft geen andere mogelijkheid over dan om verdachte een gevangenisstraf op te leggen, zo lang als redelijkerwijs passend en geboden is uit een oogpunt van vergelding, preventie en beveiliging van de samenleving.
Gelet op de ernst van het feit in combinatie met de afwezigheid van inzicht in de achtergronden van verdachtes handelen en in diens psychische gesteldheid, acht de rechtbank onvoldoende termen aanwezig om – zoals door de verdediging is bepleit - een gedeelte van de aan verdachte toekomende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Dat verdachte lichamelijke beperkingen ondervindt, acht de rechtbank in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, voor deze strafmodaliteit onvoldoende reden. Datzelfde geldt voor de stelling van verdachte, waarbij hij heeft gewezen op een brief van de predikant van de penitentiaire inrichting, dat hij inmiddels een ander mens is geworden.
Al het voorgaande brengt de rechtbank ertoe verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de periode die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 mei 2008;
een multidisciplinaire rapportage d.d. 25 september 2008 uitgebracht door het Pieter Baan Centrum te Utrecht,
een Pro Justitia rapport van C.J.M. Vredeveld, zenuwarts/forensisch psychiater NIFP, d.d. 12 maart 2008.
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij en de daarbij gevoegde voorlopige schadestaat, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 4886,03 bestaande uit de kosten zoals vermeld op de schadestaat met uitzondering van de kosten voor de hulp in de huishouding en de buitengerechtelijke kosten. Voormelde buitengerechtelijke kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, maar komen met toepassing van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering wel voor vergoeding in aanmerking. Die kosten worden begroot op €891,31 (zijnde de buitengerechtelijke kosten zoals vermeld in bijlage 7 van voornoemde schadestaat).
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de kosten voor de hulp in de huishouding niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4886,03 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
BESLISSING
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres] van een bedrag van € 4886,03 (zegge: vierduizend achthonderd en zesentachtig euro en drie eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 18 november 2007, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 891,31, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4886,03, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 54 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. F. Koster en mr. L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2008.