RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607199-08 (P)
Datum: 25 september 2008
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 11 september 2008, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. H. Meeuwis, advocaat te Dronten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J.E. Vink, en van hetgeen door de raadsman van verdachte en door de verdachte naar voren is gebracht.
De door het slachtoffer [slachtoffer] ingediende schriftelijke slachtofferverklaring is ter terechtzitting voorgelezen.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2008 te Almere-Stad, gemeente Almere, om (ongeveer) 03:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan locatie [adres], alwaar verdachte en/of zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende(n) bevond(en), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een mobiele telefoon en/of
- een (laptop)tas (inhoudende een laptop, type Hp Nc8430) en/of
- een of meer sleutel(s) en/of
- een portemonnee (inhoudende een postbank pinpas op naam gesteld van [slachtoffer] en/of een nederlands rijbewijs op naam gesteld van [slachtoffer] en/of een nederlandse identiteitsbewijs op naam gesteld van [slachtoffer]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen de borst, althans het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- (vervolgens) met een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben gewezen en/of een mes aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond, en/of daarbij aan die [slachtoffer] de dreigende woorden heeft/hebben toegevoegd: “Daar blijven”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit is gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning waarbij de diefstal is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat, hoewel verdachte niet zelf geweld heeft toegepast tegen het slachtoffer of hem heeft bedreigd met geweld, dit hem wel kan worden toegerekend omdat verdachte (kort gezegd) weet had van het gepleegde geweld en de bedreiging met geweld en zich daarvan niet heeft gedistantieerd.
B. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft betrokkenheid bij de inbraak bekend doch zegt niet verantwoordelijk te zijn voor de geuite bedreigingen en het toepassen van geweld ten aanzien van aangever [slachtoffer] door de beide medeverdachten van de inbraak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het geweld dat is gepleegd jegens het slachtoffer, daar feitelijk ook niet bij is geweest en dat verdachte slechts gestommel op zolder heeft gehoord, doch er niet van op de hoogte was dat zijn medeverdachte(n) tegen het slachtoffer geweld gebruikte(n) en/of het slachtoffer met geweld bedreigde(n).
C. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zoals hierna onder D. is weergegeven.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal met het nummer 2008036226-1, bevattende de aangifte van [slachtoffer];
2. Het proces-verbaal met het nummer 2008036226-40, bevattende de verklaring van verdachte;
3. Het proces-verbaal met het nummer 2008036226-49, bevattende de verklaring van [verda[medeverdachte];
4. Het proces-verbaal met het nummer 2008036226-50, bevattende de bevindingen van verbalisant [verbalisant].
De rechtbank acht de tenlastegelegde geweldpleging niet bewezen, omdat de opzet daartoe niet, ook niet in voorwaardelijke vorm, onder het bereik van verdachte kan worden gebracht.
Zo staat vast dat verdachte fysiek niet aanwezig was bij de confrontatie tussen de mededaders en het slachtoffer en dat verdachte niet op de zolder waar het slachtoffer sliep is geweest. Voorts staat, mede op basis van verklaringen van de medeverdachten, vast dat men zich ervan heeft willen vergewissen dat er geen bewoners thuis zouden zijn.
In het geval verdachte, die op de benedenverdieping en op de eerste etage is geweest, geluiden op zolder heeft gehoord die zouden kunnen wijzen in de richting van geweld, staat niet vast wat verdachte in het vervolg hierop heeft gedaan. Zo kan niet worden uitgesloten dat verdachte meteen na het horen van die geluiden is vertrokken en zich heeft gedistantieerd van de situatie. Aldus is niet alleen onvoldoende bewijs voorhanden voor de opzet op de geweldpleging, doch ook onvoldoende voor de voorwaardelijke variant daarvan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 19 mei 2008 te Almere-Stad, gemeente Almere, om (ongeveer) 03:00 uur in een woning gelegen aan locatie [adres], alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende(n) bevond(en), tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een mobiele telefoon en
- een (laptop)tas (inhoudende een laptop, type Hp Nc8430) en
- een of meer sleutel(s) en
- een portemonnee (inhoudende een postbank pinpas op naam gesteld van [slachtoffer] en een nederlands rijbewijs op naam gesteld van [slachtoffer] en een nederlandse identiteitsbewijs op naam gesteld van [slachtoffer]), toebehorende aan [slachtoffer],
waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goed(eren) onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit is gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning,
strafbaar gesteld bij artikel 311 junto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling in De Waag inhoudt;
- alsmede de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,-- ;
- toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- opheffing van het geschorste bevel gevangenhouding.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de door verdachte samen met zijn medeverdachten gepleegde inbraak van het zwaarste soort is. De inbraak heeft ’s nachts plaatsgevonden in de woning van het latere slachtoffer en daarbij is geweld toegepast tegen het slachtoffer. Medeverdachte [medeverdachte] heeft - in één van zijn eerdere verklaringen - als reden voor deze inbraak opgegeven dat zij iets leuks wilden gaan doen. De officier van justitie heeft gesteld dat de rechtsorde door dit delict ernstig is geschokt en dat dit tot uiting dient te komen in de op te leggen straf aan de verdachte.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden:
- verdachten hadden niet gerekend op de aanwezigheid van een bewoner en zelfs van te voren gecheckt of er iemand thuis was
- de inbraak draaide niet om geldelijk gewin, maar om het terughalen van een collectieboek.
- verdachte is niet betrokken geweest bij de geweldpleging op het slachtoffer.
Voorts heeft de raadsman verzocht er rekening mee te houden dat door de psycholoog een licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid bij verdachte is geconstateerd.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering op de grond dat deze de door hem geleden schade niet heeft onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht een op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet hoger te laten zijn dan het reeds uitgezeten voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf met als bijzondere voorwaarde een psychotherapeutische behandeling op te leggen.
C. Feitgerelateerde factoren
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten de diefstal met braak gezamenlijk hebben gepleegd. Verdachte heeft daarbij het initiatief genomen voor de inbraak. Het moge zo zijn dat de aanwezigheid van het slachtoffer [slachtoffer] onverwacht was voor de verdachte, maar dat neemt niet weg dat hij het risico dat er iemand thuis was bewust heeft genomen. Dat hij dit risico ook heeft onderkend blijkt uit het feit dat verdachte en zijn medeverdachten ook ná het naar binnen gaan in de woning nog hebben gecontroleerd of er iemand thuis was. Het vervolgens door medeverdachten toegepaste geweld jegens het slachtoffer kan verdachte evenwel niet worden toegerekend, zoals hierboven overwogen. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen blijkt dat het slachtoffer zowel lichamelijke als psychische klachten heeft gehad naar aanleiding van het bewezenverklaarde en dat zijn psychische klachten tot op heden voortduren. Dit zijn omstandigheden die de rechtbank verdachte deels aanrekent.
Het feit dat verdachte en zijn medeverdachten het guldencollectieboek –waar de diefstal naar hun zeggen om begonnen was- uiteindelijk hebben laten liggen, maar wel een mobiele telefoon, een laptop, sleutels en een portemonnee hebben meegenomen, brengt de rechtbank tot de overtuiging dat het verdachten (mede) begonnen was om geldelijk gewin, te meer wanneer zij let op hetgeen medeverdachte [medeverdachte] in eerste instantie daaromtrent heeft verklaard.
D. Verdachte gerelateerde factoren
De rechtbank neemt de conclusie over uit de psychologische rapportage opgemaakt d.d. 2 september 2008 door R.E.G. Bini, psycholoog en maakt deze tot de hare voor zover die conclusie inhoudt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde, sprake was van een licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2008, waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een verdere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zoals door de officier van justitie geëist niet noodzakelijk is, omdat de ernstige gevolgen voor het slachtoffer met name is veroorzaakt door het toegepaste geweld waarvoor verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden. De rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een werkstraf passend en geboden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte (hoofdelijk) op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.500,-- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf.
Van de taakstraf zal een gedeelte, groot 50 uur, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, - ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag gedurende de proeftijd - met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Almere, van een bedrag van € 1.500,-- , hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. R.M. Berendsen en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2008.