ECLI:NL:RBZLY:2008:BE9340

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.610001-08, 07.614087-08 en 614576-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na meerdere woninginbraken en diefstallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en diefstallen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 17 april en 3 juli 2008, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Milani. De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, eiste een jeugddetentie van 9 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in korte tijd schuldig had gemaakt aan diverse woninginbraken en een winkeldiefstal, wat aanzienlijke schade en overlast voor de slachtoffers met zich meebracht. De rechtbank vond de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en legde in plaats daarvan een onvoorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door jeugdzorg.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met verschillende rapporten en adviezen over de verdachte, waaronder een uittreksel justitiële documentatie en rapporten van jeugdreclassering. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte behandeld zou worden, maar vond een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op dat moment nog niet gerechtvaardigd. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 9 maanden, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Daarnaast werden verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en niet-ontvankelijk verklaard waar nodig.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers : 07.610001-08, 07.614087-08 en 07.614576-07 (gev.ttz.)
Uitspraak : 17 juli 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar mi[verdachte]e
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 en op 3 juli 2008.
De verdachte is verschenen, telkens bijgestaan door mr. S.M. Milani, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, heeft ter terechtzitting d.d. 3 juli 2008 gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake de in de dagvaarding met parketnummer 07.610001-08 ten laste gelegde feiten, het in de dagvaarding met parketnummer 07.614087-08 ten laste gelegde en de in de dagvaarding met parketnummer 07.614576-08 ten laste gelegde feiten tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering;
- oplegging aan verdachte van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar;
- gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij], [benadeelde partij] en [benadeelde partij] (hoofdelijk) tot bedragen van respectievelijk € 250,00, € 500,00 en € 3.324,20, alsmede oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering;
- ter zake de op de “Lijst van in beslag genomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2008 vermelde voorwerpen:
- onttrekking aan het verkeer van de onder 2, 4 en 5 vermelde voorwerpen;
- teruggave aan de rechthebbende van de overige vermelde voorwerpen en voor zover de rechthebbende onbekend is, verbeurdverklaring van voornoemde voorwerpen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgen tenlasteleggingen met parketnummers 07.610001-08, 07.614087-08 en 07.614576-07)
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 07.610001-08, 07.614087-08 en 07.614576-07 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 tot en met 11, feit 12 en de feiten 13 tot en met 15.
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 15 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 tot en met 14 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopieën dagvaardingen)
Met betrekking tot feit 1 heeft verdachte verklaard, dat hij niets weet van de diefstal van DVD’s. De aangeefster heeft in haar aangifte ook melding gemaakt van een aantal DVD’s. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Met betrekking tot feit 3 heeft verdachte verklaard dat hij niets weet van een weggenomen kistje sieraden en muziekboxen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat een jongen met voornaam [verdachte], met wie hij heeft ingebroken, die goederen heeft meegenomen
(p. 258-259 en p. 263; deze goederen zijn teruggegeven).
Met betrekking tot feit 7 heeft verdachte verklaard dat hij niets weet van het wegnemen van een geldbedrag van € 1.500,00, sieraden en DVD.
Aangever heeft verklaard dat hij in een kast een zakje met € 1500,00 voor een vakantie had liggen, dat is gestolen. Volgens de aangifte zou zijn neef uitgerekend de avond van de inbraak dat geld komen ophalen. Ander bewijs voor de aanwezigheid van dat geldbedrag is er niet. Verdachte ontkent dit geld te hebben gevonden en gestolen. De rechtbank acht de aangifte op dit punt onvoldoende overtuigend.
Met betrekking tot feit 8: medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij sieraden heeft weggenomen, waarover verdachte heeft verklaard dat hij van niets weet. Diefstal van sieraden is derhalve, mede gezien de aangifte, bewezen.
Aangever heeft verklaard dat een laptop is weggenomen, maar dat wordt ontkend door verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Die diefstal is niet bewezen: volgens de aangifte is immers een andere laptop, uit de woonkamer, nota bene naast het raam waardoor is ingebroken, niet gestolen.
Voor wat de inhoud van de spaarpot betreft wordt de diefstal ervan erkend; aangever heeft aangegeven dat er € 300,00 in zat. Dat bedrag komt de rechtbank voor een spaarpot niet ongeloofwaardig voor en acht zij daarom bewezen.
Aangever heeft verklaard dat een enveloppe met € 2.000,00 is gestolen. Verdachte heeft dat ontkend. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat als verdachte dat gevonden zou hebben, hij dat bedrag gedeeld zou hebben. Aangever heeft verklaard dat hij dat bedrag voor zijn vakantie van één week gepind heeft om een tuinhuisje te betalen dat na de vakantie zou worden geleverd. Ander bewijs voor de aanwezigheid is er niet en deze verklaring vindt de rechtbank onvoldoende overtuigend. Niet valt in te zien waarom dat bedrag niet kort voor de levering van het tuinhuisje gepind had kunnen worden.
Van het onder 1 tot en met 14 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feiten 1 tot en met 11, telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 12:
Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 13:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 14:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 juni 2008;
- een strafadvies d.d. 16 juni 2008, uitgebracht door L.F. Broer, jeugdreclasseringswerker William Schrikker Jeugdreclassering;
- een strafadvies d.d. 17 april 2008, uitgebracht door L.F. Broer voornoemd;
- een brief d.d. 17 april 2008 van [moeder], de moeder van verdachte;
- een rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 8 april 2008, uitgebracht door K. van Putten en A. Prinssen, raadsonderzoeker respectievelijk teamleider van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, Locatie Lelystad;
- een brief d.d. 29 februari 2008 van mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog/psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige)
- een brief d.d. 25 februari 2008 van F. Bisch, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige;
- een brief d.d. 12 januari 2008 van [moeder], de moeder van verdachte;
- een voorlichtingsrapport d.d. 8 januari 2008, uitgebracht door W.M.G.M. van Lith, inhoudelijk manager William Schrikker Jeugdreclassering;
- een rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 3 januari 2008, uitgebracht door K. van Putten voornoemd en M.T.J.M. Schoone, teamleider Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, Locatie Lelystad;
- een brief d.d. 16 november 2007 van M.T.J.M. Schoone voornoemd, met als bijlage een Plan van Aanpak d.d. 13 november 2007, opgesteld door L.F. Broer en W.M.G.M. van Lith voornoemd;
- een rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 9 augustus 2007, uitgebracht door I. Goedhart, raadsonderzoeker Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, Locatie Lelystad en M.T.J.M. Schoone voornoemd.
In voornoemd strafadvies d.d. 16 juni 2008 wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de opdracht de verdachte gesloten te plaatsen op De Wier in Den Dolder. Daarbij wordt aangegeven dat De Wier slechts bereid is verdachte te behandelen, in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aangezien De Wier de ervaring heeft dat jongeren met een voorwaardelijke PIJ-maatregel ernstig terugvallen in negatief gedrag als zij zich onttrekken aan de behandeling. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de heer L.F. Broer echter aangegeven dat een opname bij De Wier eveneens mogelijk is indien een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou worden opgelegd. De voorwaarden zouden dan moeten zijn dat de verdachte zich aan de afspraken dient te houden en moet deelnemen aan de behandeling. Voorts zou kunnen worden gedacht aan verplicht reclasseringstoezicht.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gehad met een medewerker van De Wier die telefonisch heeft bevestigd dat een behandeling bij De Wier mogelijk is indien een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor het dilemma of zij aan verdachte al dan niet een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de onderhavige feiten het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte thans nog niet rechtvaardigen; een dergelijke maatregel is naar het oordeel van de rechtbank nu nog een stap te ver en mitsdien buitenproportioneel. De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld; een ‘stok achter de deur’ is’daarbij wel nodig, omdat verdachte’s motivatie voor behandeling zwak lijkt. . Nu tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat voorshands met behandeling in De Wier kan worden volstaan en De Wier ook bereid is verdachte te behandelen indien een PIJ-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, zal de rechtbank hiertoe overgaan.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen aan verdachte van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdi¬gen eist en voorts dat bedoelde maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikke¬ling van verdachte. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de (ter terechtzitting) getoonde bereidheid van verdachte deel te nemen aan een behandeling bij De Wier, acht de rechtbank het aangewezen voornoemde maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals hierna omschreven.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk, omdat aard en ernst van het be¬wezen en strafbaar verklaarde door een lich¬tere strafrechte¬lijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde geheel voorwaardelijke jeugddetentie onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde. Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan diverse woninginbraken, een winkeldiefstal en een bedreiging. Die feiten pleegde hij veelal met een ander of anderen. Door het plegen van die feiten heeft verdachte de slachtoffers schade, schrik en overlast bezorgd. Bovendien heeft verdachte met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat zij niet de gevorderde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen. Gelet op het voorgaande zal een jeugddetentie in onvoorwaardelijke vorm worden opgelegd in plaats van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank is van oordeel dat de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2008 onder 2, 4 en 5 vermelde voorwerpen, te weten een mes, een koevoet en een takkenknipschaar met handvat dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien de feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2008 onder 1, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 vermelde voorwerpen, te weten een LG L1914svm computerbeeldscherm, een spijkerstofkleurige portemonnee, een Mexx Unity Blac horloge, een Nicol Quartz horloge, een Q Collection horloge, een zwarte Microsoft XBox inclusief adapter en kabels, een grijze reistas met opdruk Go Best, een blauwe bigshopper, een Nokia 6510 mobiele telefoon en een zilveren JOT horloge, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft M. [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 975,00.
De vordering van de benadeelde partij is niet ondertekend. Verder is deze onvoldoende onderbouwd en derhalve niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 250,00.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 250,00 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 250,00 en behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 250,00 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 250,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 3.324,20.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 7 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.802,20 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het gedeelte van de vordering betreffende het contante geldbedrag van € 1.500,00 niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu de rechtbank de verdachte van de diefstal van dit bedrag zal vrijspreken.
De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.802,20 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
BESLISSING
Het (na vernummering) onder 15 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 tot en met 14 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 tot en met 14 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door het Bureau Jeugdzorg Flevoland, jeugdreclassering, feitelijk uit te voeren door de William Schrikker Jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- de verdachte binnen de periode van de voornoemde proeftijd een klinische behandeling ondergaat bij De Wier.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2008 onder 2, 4 en 5 vermelde voorwerpen, te weten een mes, een koevoet en een takkenknipschaar met handvat.
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juni 2008 onder 1, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 vermelde voorwerpen, te weten een LG L1914svm computerbeeldscherm, een spijkerstofkleurige portemonnee, een Mexx Unity Blac horloge, een Nicol Quartz horloge, een Q Collection horloge, een zwarte Microsoft XBox inclusief adapter en kabels, een grijze reistas met opdruk Go Best, een blauwe bigshopper, een Nokia 6510 mobiele telefoon en een zilveren JOT horloge.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij M. [benadeelde partij] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Almere, van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Almere, van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde [benadeelde partij], wonende te Almere, van een bedrag van € 1.802,20 (zegge: achttienhonderdtwee euro twintig), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.802,20 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2008.
Mr. G.H. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.