ECLI:NL:RBZLY:2008:BD9170
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.W.M. van Hoof
- G.P. Nieuwenhuis
- M.A. Wijnands-Veninga
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging met betrekking tot minderjarige slachtoffers
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 juni 2008, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal. De verdachte werd beschuldigd van een misdrijf dat verband hield met een minderjarige. Tijdens de zitting werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.O. den Otter, terwijl de officier van justitie, mr. H.H.J. Harmeijer, het standpunt innam dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk diende te worden verklaard in de strafvervolging.
De verdediging voerde aan dat de minderjarige, die als slachtoffer werd aangeduid, geen aangifte had willen doen tegen de verdachte. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering de minderjarige in de gelegenheid moest worden gesteld zijn mening over het feit kenbaar te maken. De minderjarige had echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid en verklaarde tijdens de zitting dat zij niet de verdachte, maar een onbekende vriend van de verdachte beschuldigde van ongewenste aanraking en verkrachting.
De rechtbank concludeerde dat, indien de minderjarige eerder was gehoord, er geen strafvervolging tegen de verdachte zou zijn ingesteld. Gezien de verklaring van de minderjarige en de overige omstandigheden, oordeelde de rechtbank dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk diende te worden verklaard in de strafvervolging. De rechtbank besloot dan ook om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in deze zaak, waarmee de verdachte werd vrijgesteld van de beschuldigingen.