ECLI:NL:RBZLY:2008:BD9121

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607444-05
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak met betrekking tot drugshandel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 juni 2008, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal. De verdachte werd beschuldigd van drugshandel, specifiek het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 mei 2008 gehouden, waar de officier van justitie, mr. M. Iedema, zijn vordering heeft gepresenteerd, en de raadsman van de verdachte, mr. I. de Vos, zijn verweer heeft gevoerd. De verdachte werd verweten dat hij samen met medeverdachten in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 juli 2005 betrokken was bij het regelen van middelen en middelen voor de drugshandel.

De raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de strafvervolging. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn was overschreden, maar oordeelde dat dit in dit geval niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, verwijzend naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een dergelijke beslissing rechtvaardigden.

De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij betrokken was bij het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607444-05
Datum: 9 juni 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 mei 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Iedema, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. I. de Vos,
advocaat te Amsterdam en door de verdachte naar voren is gebracht.
NIET-ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen de verdachte vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen deze vervolging heeft plaatsgehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is weliswaar met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, maar overweegt dat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Een dergelijk uitzonderlijk geval acht zij hier niet aan de orde.
TENLASTELEGGING
De verdachte is, bij ter terechtzitting van 26 mei 2008 gewijzigde tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, en/of op de Canarische Eilanden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1100 kilogram althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjies een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/ hebben hij en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk (onder andere)
- een boot geregeld en/of geleverd en/of
- spullen gekocht voor reparaties aan de boot en/of
- (een) telefoon(s) gekocht en/of
- de hasjiesj geregeld en/of
- de bemanning van de boot geregeld en/of
- geld geregeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 13 juli 2005 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland en als Nederlander in het buitenland (te weten Duitsland en/of op de Canarische Eilanden en/of in de Marokkaanse kustwateren en/of op volle zee) tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vertrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1100 kilogram, althans van ongeveer 925,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
BEWIJS
De verdachte dient van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de thans voorhanden zijnde stukken in het dossier is gebleken van onvoldoende wettig bewijs om te komen tot de vaststelling dat verdachte betrokken is geweest bij het thans aan de orde zijnde concrete strafbare feit.
BESLISSING
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2008.
mr. G.E.A. Neppelenbroek en mr. E.M. Scheffer voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.