a) Na de aanhouding zijn bij het onderzoek aan de kleding van [medeverdachte 1] in zijn portemonnee 6 simkaartjes aangetroffen. Eén van deze simkaartjes maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer [nummer]. Bij [medeverdachte 1] is ook een factuur van T-Mobile voor hetzelfde mobiele telefoonnummer [nummer] aangetroffen, op naam van [medeverdachte 1].
b) Op grond van het feit dat de SIM-kaart met telefoonnummer [nummer] bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, dat ook een factuur van T-Mobile betreffende dit nummer bij hem is aangetroffen en dat daarmee op 19 mei 2007 nog is uitgebeld, concludeert de rechtbank dat dit nummer bij [medeverdachte 1] in gebruik was.
c) Uit de historische printgegevens van dit nummer [nummer] blijkt dat er tussen 10 mei 2006 omstreeks 17:13:08 uur en 19 mei 2006 omstreeks 07:17:31 uur 27 keer telefonisch contact is geweest met de GSM met nummer [nummer]. Zie hierover onder d).
d) Op de achterbank van de rode VW Golf, waar [medeverdachte 2] zat, is na de aanhouding van de 3 verdachten een mobiele telefoon van het merk Nokia 1100 aangetroffen, alsmede een Hi-prepaid SIM-kaart . Deze SIM-kaart maakte gebruik van het hiervoor onder d) genoemde telefoonnummer [nummer]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van een telefoon van het merk Nokia, kleur blauw met lichtblauw, alsmede dat hij gebruik maakte van een Hi-prepaidkaart met een nummer dat begint met 06-23. De rest van het telefoonnummer wist hij niet meer. De rechtbank concludeert hieruit dat het telefoonnummer [nummer] in gebruik was bij [medeverdachte 2].
e) Uit de overwegingen onder b), c) en d) volgt dat [medeverdachte 1] in de periode van 10 t/m 19 mei 27 maal telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2]. Dit spoort met de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij meerdere malen met [medeverdachte 1] heeft gebeld.
f) Dat de SIM-kaart met telefoonnummer [nummer] los bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, spoort eveneens met de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij onderweg belkaarten verwisselde.
g) Voorts is gebleken dat het telefoonnummer [nummer] (dat op 16 mei 2008 aan de ING als contactnummer is doorgegeven door respectievelijk de zich Kalden en de zich Weize of Wijzers noemende personen) op 19 mei 2006 tussen 10:35:40 en 11:21:13 uur stond doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer] van [medeverdachte 1]. In deze periode vonden er 10 doorschakelingen plaats.
h) Na de aanhouding van de drie verdachten is op de passagiersstoel van de rode VW Golf (waar [medeverdachte 1] zat) een mobiele telefoon van het merk Motorola, type C118 aangetroffen. Deze telefoon maakte gebruik van het telefoonnummer [nummer] . Van dit telefoonnummer zijn in het dossier geen historische printgegevens aangetroffen.
i) Uit de historische printgegevens van het nummer [nummer] van [medeverdachte 1] blijkt dat er tussen 7 mei 2006 omstreeks 19:06:02 uur en 19 mei 2006 omstreeks 11:25:48 uur 28 keer telefonisch contact is geweest met het telefoonnummer [nummer] van de Motorola C118, met dien verstande dat er tussen 12 mei 2006 omstreeks 14:41:34 en 19 mei 2006 omstreeks 11:21:52 uur geen contact is geweest. Op 19 mei 2006 om 11:21:52 en om 11:25:48 (dus als de rode VW Golf bijna bij de ING-bank in Roermond is) wordt er met nummer [nummer] van [medeverdachte 1] tweemaal zeer kort met Motorola C118 gebeld. Op die tijdstippen zijn zowel het door [medeverdachte 1] in gebruik zijnde toestel met nummer [nummer] als de Motorola C118 in de rode VW Golf aanwezig.
j) Het telefoonnummer [nummer] van [medeverdachte 1] stond onder de naam “Melba” in de vaste telefoonlijst van de Motorola C118.
k) Nu er vóór 12 mei frequent contact is geweest, maar er vanaf 12 mei 2006 tot 19 mei 2006 geen contact meer is geweest tussen het nummer [nummer] van [medeverdachte 1] en de Motorola C118 en daarnaast het nummer van [medeverdachte 1] ook in de vaste telefoonlijst van de Motorola voorkomt, is aannemelijk dat de Motorola eerst bij een ander in gebruik is geweest en dat [medeverdachte 1] deze Motorola vanaf 12 mei 2006 in gebruik heeft gehad. In ieder geval had hij hem op 19 mei 2006 in gebruik. Dit spoort ook met de verklaring van [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] onderweg met de Motorola C118 heeft zitten bellen.
l) [verdachte] maakte gebruik van het telefoonnummer [nummer]. Een telefoontoestel met dit nummer is ten tijde van de aanhouding niet bij [verdachte] of in de auto aangetroffen. Wel komt dit telefoonnummer voor in de vaste telefoonlijst van de Motorola C118 en voorts is er tussen 10 mei 2006 omstreeks 17:03:23 en vrijdagochtend 19 mei 2006 omstreeks 07:11:52 uur 39 keer telefonisch contact geweest tussen het telefoonnummer van [verdachte] en de Motorola C118 ([nummer]). Dit met dien verstande evenwel, dat er vanaf 12 mei 2006 omstreeks 16:19:41 tot 19 mei 2006 omstreeks 06:38:44 geen contact is geweest.
m) Uit de SMS-berichten in de Motorola C118 blijkt dat het telefoonnummer [nummer] (het telefoonnummer dat op 16 mei 2008 aan de ING als contactnummer is doorgegeven door respectievelijk de zich Kalden en de zich Weize of Wijzers noemende personen) op 19 mei 2006 tussen 11:44:38 en 12:03:55 uur heeft getracht om telefonisch contact te krijgen met de bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde Motorola C118.
n) [medeverdachte 2] heeft verklaard, dat [medeverdachte 1] hem, zowel telefonisch als in de auto, had gevraagd de handtekening te oefenen en dat [medeverdachte 1] hem, nadat [medeverdachte 2] achterin de rode VW Golf was gestapt, heeft gevraagd of hij goed geoefend had en of hij de handtekening goed kende. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de bijrijder ([medeverdachte 1]) op het laatst de weg naar het ING-pand wees.
o) Vrijdag 19 mei 2006 omstreeks 11.33 uur, toen [medeverdachte 2] in de ING-bank was, zaten [medeverdachte 1] en [verdachte] op een terrasje. Zij hadden van daaruit zicht op de ING-bank. Op het moment dat [medeverdachte 2] de ING-bank verliet, liepen [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het terras weg. Zij liepen alledrie, [medeverdachte 2] in eerste instantie ongeveer 20 meter achter [medeverdachte 1] en [verdachte] aan, naar de geparkeerde auto. Verderop in de richting van de auto liepen ze bij elkaar en praatten met elkaar. Ze stapten gedrieën in.
p) Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, te weten de vele telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], de bemoeienissen van [medeverdachte 1] bij het oefenen van de handtekening door [medeverdachte 2], de aanwezigheid van [medeverdachte 1] in de rode VW Golf tijdens de rit van Almere naar Roermond, het feit dat het telefoonnummer [nummer] – welk telefoonnummer bij de inleidende contacten met de ING-bank is opgegeven als telefoonnummer waarop de aanvrager(s) van de € 50.000,= kon(den) worden bereikt – op 19 mei 2006 doorgeschakeld stond naar een telefoonnummer van [medeverdachte 1] en dat hetzelfde nummer op 19 mei 2006 tussen 11:44:38 en 12:03:55 uur gepoogd heeft telefonisch contact te leggen met de eveneens bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde Motorola C118, komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] zo nauw betrokken is geweest bij de poging tot oplichting van de ING dat hij als medepleger dient te worden aangemerkt.
q) De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij [medeverdachte 2] niet kende, dient – gelet op het aantal telefonische contacten – als kennelijk leugenachtig te worden aangemerkt. Dit sterkt de overtuiging van de rechtbank.
r) Gelet op de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de poging tot oplichting, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij – nadat hem door “Gillie” gevraagd was om “een ritje te maken” – [medeverdachte 1] had gevraagd om met hem mee te gaan voor de gezelligheid en omdat hij de weg in Roermond kende, hoogst onaannemelijk.
s) [medeverdachte 2] kreeg in de auto onderweg naar Roermond instructies van [medeverdachte 1] over wat [medeverdachte 2] in de ING-bank in Roermond moest gaan doen. [medeverdachte 1] gaf in de auto ook opdracht om de handtekening van Pamler te oefenen. Dat heeft hij ook gedaan . Voorts hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto gesproken over hun financiële situatie en dat ze allebei met het geld hun schulden wilden aflossen. Gelet op de activiteiten en de gesprekken in de auto acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist wat [medeverdachte 2] in Roermond ging doen, ongeloofwaardig.
t) [verdachte] heeft verklaard , dat [medeverdachte 1] en hij [medeverdachte 2] – na zijn bezoek aan de ING-bank – pas aan de overkant van het plein weer zagen lopen, in de richting van de auto, en dat [medeverdachte 1] en hij toen ook naar de auto zijn gelopen en dat zij elkaar bij de auto hebben getroffen. [medeverdachte 2] zou toen hebben gezegd dat ze konden gaan en hij zou de weg hebben gewezen. [verdachte] doet het in zijn verklaring voorkomen alsof [medeverdachte 2] bepaalde wat er gebeurde. Deze verklaring strookt niet met de waarneming van het observatieteam waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in eerste instantie 20 meter voor [medeverdachte 2] uitliepen en dat zij steeds achterom keken. Bovendien wist [medeverdachte 2] niet waar de auto geparkeerd stond, omdat [verdachte] de auto nog verplaatst heeft nadat [medeverdachte 2] was uitgestapt en in de richting van de ING-bank was gelopen. Deze verklaring van [verdachte] acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig en de rechtbank gaat er vanuit dat [verdachte] ten onrechte en ter bemanteling van de waarheid de suggestie probeert te wekken dat [medeverdachte 2] de leiding had en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] er slechts bij waren voor de gezelligheid en om te chaufferen. De waarnemingen van het observatieteam alsmede de hiervoor onder e), g), i), l) en m) genoemde telecommunicatie-gegevens wijzen op het tegendeel. In dat opzicht hecht de rechtbank dan ook meer geloof aan de verklaringen van [medeverdachte 2], die wel stroken met de observaties en het telecommunicatie-verkeer dan aan de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte].
u) [verdachte] heeft op de dag van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris in het transportbusje tegen [medeverdachte 2] geroepen: “Niks meer zeggen, anders krijgen we ook nog criminele organisatie aan onze broek.” Hoewel de verklaring verder niet bevestigd wordt, hecht de rechtbank daaraan wel geloof. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring van [medeverdachte 2] te twijfelen, omdat er geen aanwijzingen bestaan dat [medeverdachte 2], die van meet af aan open kaart heeft gespeeld, de andere twee verdachten meer zou willen belasten dan overeenkomt met de werkelijkheid. Met name ook ten opzichte van [verdachte] heeft [medeverdachte 2] geen bijzonder belastende verklaringen afgelegd. Uit deze uitroep van [verdachte] leidt de rechtbank af dat hij toch minder onschuldig tegenover de tenlastelegging staat dan hij wil doen voorkomen.
v) Hetgeen hiervoor onder r), s), t) en u) is overwogen, bij elkaar en in onderlinge samenhang beschouwd, brengt de rechtbank ertoe te concluderen dat ook [verdachte] weet heeft gehad van wat er in Roermond stond te gebeuren en dat er daardoor sprake is geweest van een zodanig nauwe samenwerking dat hij in zijn rol als bestuurder van de rode VW Golf als medepleger moet worden aangemerkt.