RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440035-08
Uitspraak: 12 juni 2008
[verdachte]
geboren op [geboorteplaats],
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 8.306,22 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat vrijspraak zou moeten volgen zowel ten aanzien van het primaire als ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde aangezien – zakelijk weergegeven – er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is voor het feit dat verdachte het slachtoffer [benadeelde partij] heeft gestompt, geslagen, geschopt, getrapt of van de trap heeft geduwd.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
Het slachtoffer heeft een zeer gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd over hetgeen op 10 februari 2008 is voorgevallen en zijn verklaring wordt ondersteund door verschillende bewijsmiddelen. Een tweetal getuigenverklaringen onderschrijven de verklaring van het slachtoffer; de getuige [getuige 1] verklaart hulpgeroep te hebben gehoord en een andere stem die dreigementen riep in de trant van “Ik sla je naar de tering.”, de getuige [getuige 2] verklaart hulpgeroep te hebben gehoord en een dreigende mannenstem. In het proces-verbaal van aanhouding d.d. 11 februari 2008 staat dat één van de agenten die naar aanleiding van de melding ter plaatse kwam, hoorde dat verdachte tegen het slachtoffer zei: “[benadeelde partij], ik hoop dat je dood gaat.”. Het proces-verbaal sporenonderzoek (PL0400/08-016592) ondersteunt de lezing van het slachtoffer dat hij door de gang naar buiten is gesleept en dat zijn kleding scheurde tijdens het voorval. De verklaring van verdachte daarentegen is weinig consistent en de ter terechtzitting gegeven toelichting van verdachte over hoe hij het slachtoffer de trap af heeft gesleept naar de begane grond, komt de rechtbank zeer ongeloofwaardig voor. De door verdachte gegeven verklaring voor het feit waarom hij – nadat het slachtoffer van de trap was gevallen, aldus de lezing van verdachte – niet 112 heeft gebeld, te weten dat hij er niet aan heeft gedacht 112 te bellen omdat hij het slachtoffer onder controle moest houden, komt de rechtbank eveneens zeer ongeloofwaardig voor. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij op dat moment wel diverse bekenden heeft getracht te bellen.
Of het slachtoffer verdachte daadwerkelijk met een mes heeft bedreigd – zoals verdachte heeft verklaard – is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, nu verdachte ook heeft verklaard dat hij het mes direct van het slachtoffer heeft afgepakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Gelet op vorenstaande bewijsoverweging acht de rechtbank een (open) verwijzing naar de rechter-commissaris voor nader (deskundigen-) onderzoek niet noodzakelijk.
Zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf met de volgende omstandigheden rekening gehouden. Er is hier sprake van een ernstig geweldsmisdrijf. Het misdrijf vond plaats in de woning van het slachtoffer; een omgeving waar men zich veilig behoort te kunnen voelen. Het slachtoffer heeft als gevolg van het misdrijf ernstig letsel opgelopen dat alleen door intensief medisch ingrijpen kon worden behandeld en ook in de toekomst zal, met het oog op het herstel van het slachtoffer, medisch ingrijpen noodzakelijk zijn. Als gevolg van het misdrijf heeft het slachtoffer te kampen met gevoelens van angst, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, en is het slachtoffer feitelijk gedwongen andere woonruimte te zoeken nu verdachte tevens de huisbaas van het slachtoffer was. De rechtbank heeft tenslotte rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 april 2008;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op het ‘voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ en het ‘schadeonderbouwingsformulier tevens schriftelijke slachtofferverklaring’ zoals in het geding gebracht bij brief d.d. 27 mei 2008 door mr. L.M.J. Leerkes, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.394,97. Het bedrag voornoemd bestaat uit de volgende posten: kapotte kleding € 180,--, zilveren halsketting € 40,--, telefoonkosten € 98,38, urgentieaanvraag woning € 40,--, eigen risico zorgverzekering € 150,--, eigen bijdrage zorginstelling € 386,59, immateriële schade ten bedrage van € 1.000,-- en letselschade ten bedrage van € 1.500,--. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd en niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 768,--, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal voorts terzake van de vordering van partij [benadeelde partij] aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 3.394,97 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 3.394,97 (zegge: drieduizend driehonderd en vierennegentig euro en zevenennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, 8 mei 2008, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de proceskosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 768,--, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 3.394,97, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. Ch.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. I.F. Clement en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeilstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008.