RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400039-08
Uitspraak: 3 juni 2008 (promis)
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum]
wonende [adres]
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Vortman, advocaat te Hardenberg.
De officier van justitie, mr. G. van der Zee, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als deze aanwijzing inhoudt een behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrische Kliniek te Assen, alsmede tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 februari 2008 te Hardenberg
feit 1: (primair) een poging heeft gedaan om het slachtoffer [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel (subsidiair) een poging heeft gedaan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door deze met een balk te slaan en/of met een auto op hem in te rijden, en
feit 2: zich heeft schuldig gemaakt aan vernieling van een tweetal ruiten.
De rechtbank ziet geen reden om te beslissen tot nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechtbank, de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of de schorsing van de vervolging.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 18 februari 2008 waren het latere slachtoffer [naam slachtoffer 1] (verder [naam slachtoffer 1] te noemen) en de vader van verdachte, [naam (vader verdachte)], in de woning van [naam getuige 1] aan de [adres]. Tegen circa 17.00 uur kregen [naam slachtoffer 1] en [naam (vader verdachte)] ruzie met elkaar. Deze ruzie zette zich buiten op straat voort .
Op enig moment is [naam (vader verdachte)] bij die ruzie op de straat terechtgekomen. Toen heeft hij daar zijn zoon [naam verdachte] verdachte, gebeld en hem gevraagd om te komen. Korte tijd later reed verdachte met zijn zwarte Mercedes de [adres] in. Verdachte heeft toen zijn auto geparkeerd nabij de woning van [naam slachtoffer 1] .
b) vrijspraak van het onder 1. primair tenlastegelegde
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een (voorwaardelijk) opzet van verdachte om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank acht niet overtuigend bewezen dat verdachte met een houten balk richting het hoofd van [naam slachtoffer 1] heeft geslagen. De verschillende verklaringen lopen op dit punt te zeer uiteen en sommige ooggetuigen verklaren hierover in het geheel niet. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte met zijn auto een dermate hoge snelheid heeft bereikt of heeft kunnen bereiken, dat gezegd kan worden dat hij daarmee een aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat hij [naam slachtoffer 1] van het leven zou beroven.
c) bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde
a) Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting erkend dat hij met zijn auto achteruit van de parkeerplaats is gereden en toen in de richting van [naam slachtoffer 1] is gereden en dat hij hem daarbij heeft geraakt.
b) In het dossier bevindt zich een foto, die de politie na het voorval van de auto van verdachte heeft gemaakt . Op deze foto is een aanzienlijke deuk in de motorkap waarneembaar.
c) Verdachte is ter terechtzitting geconfronteerd met deze foto. Verdachte heeft verklaard dat de op die foto zichtbare deuk in de motorkap het gevolg is van de botsing met [naam slachtoffer 1];
d) Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte volgas op [naam slachtoffer 1] afreed en dat hij dat deed vanaf een afstand van naar schatting 10 à 15 meter. Deze getuige hoorde dat de auto een hoop kabaal maakte en zag dat de auto snel accelereerde en op [naam slachtoffer 1] afreed. De getuige verklaarde dat de auto [naam slachtoffer 1] met de voorkant vol raakte en dat [naam slachtoffer 1] vervolgens over de motorkap van de auto viel.
Ook getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat verdachte in zijn auto stapte, in een rechte streep naar [naam slachtoffer 1] toereed en dat [naam slachtoffer 1] werd geraakt en op de motorkap kwam te liggen.
Getuige [naam getuige 5] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte recht op [naam slachtoffer 1] inreed en hem opzettelijk tegen zijn benen reed. Ze zag [naam slachtoffer 1] op de weg vallen en ze zag dat hij toen bloedde aan zijn hoofd.
Ook getuige [naam getuige 6] heeft verklaard dat verdachte niet remde, gewoon doorreed en geen gas terugnam. Ze zag dat [naam slachtoffer 1] op de motorkap van de Mercedes viel.
Deze vier getuigenverklaringen komen zozeer met elkaar overeen dat de rechtbank hieraan in belangrijke mate haar overtuiging ontleent.
Het voorgaande in aanmerking genomen hecht de rechtbank geen geloof aan de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij [naam slachtoffer 1] “niet expres en niet hard” heeft geraakt. Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zo’n vaart op [naam slachtoffer 1] is ingereden dat hij, zo hij al niet de opzet had om hem te raken, de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans voor lief heeft genomen dat hij hem zou raken en hem daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
c) bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde
a) Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring vermeld dat hij, nadat hij was doorgereden naar het huis van [naam slachtoffer 1], een houten balk uit zijn kofferbak heeft gepakt en daarmee het portiek omhoog is gelopen en deurramen eruit heeft geslagen, waarna hij weer snel naar beneden is gegaan.
b) Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij met een houten balk twee ruiten uit een woning aan de [adres] heeft ingeslagen;
c) In het dossier bevindt zich een aangifte van vernieling van [naam slachtoffer 2] namens Woningstichting [naam] .
De rechtbank is door de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstand dat:
(t.a.v. feit 1 subsidiair)
Hij op 18 februari 2008 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto al accelererend op die [naam slachtoffer 1] is ingereden en daarbij tegen die [naam slachtoffer 1] is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(t.a.v. feit 2)
Hij op 18 februari 2008 te Hardenberg opzettelijk en wederrechtelijk een tweetal ruiten van een voordeur van een woning gelegen aan [adres] toebehorende aan Woningstichting [naam] [xxx] heeft vernield.
Van het onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, strafbaar gesteld bij artikel 350 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces en noodtoestand. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op het moment dat verdachte met zijn auto in de richting van [naam slachtoffer 1] reed, stond deze nabij verdachtes vader, die toen weer op de grond lag. Vanwege de dreigende houding die van [naam slachtoffer 1] uitging was er sprake van een noodweersituatie, waarin verdachte zijn vader mocht verdedigen. Er was geen sprake van culpa in causa, doordat verdachte eerder de confrontatie heeft opgezocht door de ramen eruit te slaan. [naam slachtoffer 1] ging zich immers opnieuw met verdachtes vader bemoeien en er ontstond een nieuwe situatie. Hij heeft daarbij de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit niet uit het oog verloren. Hij mocht [naam slachtoffer 1] schrik aanjagen door met de auto op hem in te rijden. Dat [naam slachtoffer 1] zou blijven staan was niet te voorzien. Voor zover de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden komt dit door de gemoedsbeweging waarin verdachte verkeerde. Hij was in paniek geraakt toen hij zijn vader op de grond had zien liggen. Hij was zijn vader eind 2007 al bijna kwijtgeraakt toen deze door een hartaanval was getroffen. Verdachte vreesde ook nu weer voor diens leven. Hij handelde uit paniek. Hij wilde naar zijn vader rijden om hem daar weg te halen.
De rechtbank verwerpt het namens verdachte gedane beroep op noodweer(exces), dan wel noodtoestand.
Uit het verklaarde ter terechtzitting en de verklaring van [naam slachtoffer 1] volgt dat er aanvankelijk mogelijk sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van de vader van verdachte, maar dat deze reeds was beëindigd op het moment dat verdachte met zijn auto ter plaatse kwam. Verdachte heeft zich vervolgens niet om zijn vader bekommerd, maar de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. De rechtbank acht het onaannemelijk, dat vervolgens van een (nieuwe) wederrechtelijke aanranding van verdachte of zijn vader sprake is geweest, waartegen verdachte zich zou mogen verweren. Uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen ([naam getuige 3], [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6]) blijkt in het geheel niet dat er op het moment van inrijden sprake is geweest van enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of de vader van verdachte. Alleen verdachte en diens vader verklaren hierover. De rechtbank acht hiermee onvoldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van een noodweer-situatie.
Om deze reden wordt eveneens het beroep op noodtoestand verworpen. Nu de rechtbank van oordeel is, dat op het moment van inrijden geen sprake is geweest van enige bedreiging van verdachte of diens vader, bestaat er geen grond om aan te nemen dat er sprake is geweest van een zodanige (psychische) dwang, dat verdachte redelijkerwijs niet anders kon handelen dan op de wijze zoals hem onder 1 is ten laste gelegd.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank komt daarbij tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. Redengevend daarvoor is in de eerste plaats dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde (poging doodslag), maar van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling). Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in ogenschouw genomen dat de op te leggen straf, naast vergelding, ook tot doel heeft om verdachte in de toekomst van recidive te weerhouden. Hoewel enerzijds uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden al meermalen is veroordeeld voor onder meer ook geweldsdelicten, blijkt anderzijds uit de reclasseringsrapportage dat verdachte momenteel op de goede weg is en dat het recidiverisico volgens de RISc-methodiek als laag wordt ingeschat. Verdachte is ook gemotiveerd om een ambulante behandeling bij de FPK te Assen te ondergaan.
Al met al komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf gelet op de ernst van het feit wellicht een passende straf zou zijn, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meebrengen dat volstaan moet worden met een werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling bij de FPK te Assen zal ondergaan.
De door de Officier van Justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid zal de rechtbank thans niet opleggen, omdat niet ondenkbaar is dat verdachte daardoor in de uitoefening van zijn recent opgezette bedrijf te zeer wordt beknot, hetgeen hem zou frustreren voort te gaan op de door hem ingeslagen goede weg.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 22c, 22d, 27 en 57 Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, welke aanwijzing kan inhouden een behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrische Kliniek te Assen, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. Koster en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeilstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2008.