ECLI:NL:RBZLY:2008:BD5787

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607347-07 + 07.601195-06 + 07.607352-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • G.P. Nieuwenhuis
  • J.P.C. Obbink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormverzuim en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 juni 2008, stonden meerdere parketnummers centraal, waaronder 07.607347-07 en 07.601195-06. De verdachte, die niet in persoon aanwezig was, werd vertegenwoordigd door mr. A.D. Kloosterman. Tijdens de zitting werd betoogd dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verbalisanten de verdachte niet de cautie hadden gegeven voordat zij hem vroegen naar een schroevendraaier. De raadsman stelde dat dit vormverzuim zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot uitsluiting van het bewijs.

De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de volgorde van de vragen niet ideaal was, maar niet leidde tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten, ter bescherming van hun eigen veiligheid, eerst naar de schroevendraaier vroegen en pas daarna de cautie gaven. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en mishandeling, en legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, alsook een geldboete van € 50 voor een overtreding.

De rechtbank concludeerde dat er geen ernstige vormverzuimen waren die de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigden. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak benadrukt het belang van de cautie en de procedurele waarborgen in het strafrecht, maar bevestigt ook dat niet elk vormverzuim automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.607347-07 + 07.601195-06 + 07.607352-06
Datum: 19 juni 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 05 juni 2008.
De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De officier van justitie, mr. H.H.J. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het bij parketnummer 607352-06 onder 1 en 2 primair, parketnummer 601195-06 onder 1 en 2 en parketnummer 607347-07 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf, gelet op de recidive, voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgen (ter zake parketnr. 601195-06 onder feit 2 gewijzigde) tenlasteleggingen)
ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
Standpunt raadsman
Ter zake het onder parketnummer 607352-06 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dientengevolge het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel het vergaarde bewijs dient te worden uitgesloten.
De raadsman heeft aangevoerd dat verbalisanten - op het moment dat cliënt in hun richting komt lopen terwijl zij staan te praten met aangever [aangever] - aan cliënt hebben gevraagd of hij een schroevendraaier bij zich had. Zijn cliënt werd op het moment van vragen, aldus het betoog, door verbalisanten als verdachte aangemerkt en dus hadden de verbalisanten om die reden (voorafgaand aan het vragen naar de schroevendraaier) de cautie dienen te geven aan verdachte.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de volgorde welke uit het proces-verbaal blijkt, namelijk eerst vragen naar de schroevendraaier en dan de cautie geven, niet de schoonheidsprijs verdient maar dat dit zeker niet kan leiden tot het niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
De vraag of er dientengevolge bewijs moet worden uitgesloten is naar het oordeel van de officier van justitie daarbij niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op basis van het proces-verbaal van politie geconstateerd dat de agenten ter wille van hun veiligheid eerst hebben gevraagd of (de latere) verdachte wellicht een schroevendraaier bij zich droeg. Toen dit werd ontkend hebben verbalisanten, zonder de cautie te geven, (de latere) verdachte aan een veiligheidsfouillering onderworpen, waarbij zij een schroevendraaier tussen de broeksband aantroffen. Pas daarna werd verdachte als verdachte aangemerkt en werd hem de cautie gegeven en werden hem vragen gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, door het niet geven van de cautie door verbalisanten voorafgaand aan de veiligheidsfouillering, er geen sprake is van een zodanig ernstig vormverzuim dat dit moet leiden tot de zware sanctie van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie is aldus ter zake ontvankelijk in zijn strafvervolging.
BEWIJS
De verdachte dient van het bij parketnummer 607352-06 onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank komt ter zake van parketnummer 607352-06 feit 2 zowel primair als subsidiair, tot een vrijspraak met name omdat geen enkele getuige heeft gezien dat verdachte doelbewust met een glas in de richting van aangeefster [aangeeftster] heeft gegooid of gesmeten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij parketnummer 607347-07 en bij parketnummer 601195-06 onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Parketnummer 607347-07
Diefstal welke werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Parketnummer 601195-06
Feit 1
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Handelen in strijd met een krachtens artikel 27, eerste lid, Wet wapens en munitie
vastgesteld voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 54 van die wet.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat ten aanzien van de bewezenverklaarde misdrijven met betrekking tot parketnummers 607347-07 en 601195-06 feit 1 een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, zoals moge blijken uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 07 mei 2008 (dat 12 bladzijden telt), door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank ziet geen aanleiding, mede gelet op voornoemd strafblad, aan verdachte nog een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, zoals door de raadsman is verzocht.
Ter zake van parketnummer 601195-06 feit 2, zal de rechtbank, nu dit feit een overtreding betreft, een geldboete opleggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 23, 24, 24c, 27, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het bij parketnummer 607352-06 onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het bij parketnummer 607347-07 en bij parketnummer 601195-06 onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het bij parketnummer 607347-07 en bij parketnummer 601195-06 onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van het bij parketnummer 607347-07 en parketnummer 601195-06 onder 1 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van het bij parketnummer 601195-06 onder 2 bewezen verklaarde tot betaling van een geldboete van € 50,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2008.