De politierechter overweegt ter zake voornoemde bewezenverklaring het navolgende.
Door de verdediging is primair aangevoerd dat het aanvraagformulier voor de aanvraag tot bijzondere bijstand in het dossier ontbreekt. De raadsman van verdachte heeft daarin gelijk, maar aangezien in de tenlastelegging niet is uitgegaan van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, doch van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te vertrekken als bedoeld in artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, kan dat niet leiden tot de bepleite vrijspraak. Door verdachte is ook niet aangevoerd dat zij wel melding heeft gemaakt van samenwoning of het voeren van een gezamenlijke huishouding met de medeverdachte, maar zij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dergelijke situatie. Dat is dan ook de vraag die in dit geding ter beantwoording voorligt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het onderzoek naar de feitelijke situatie niet altijd even zorgvuldig en nauwkeurig is verlopen, doch dit laat onverlet dat de politierechter van oordeel is dat er in de beschikbare gegevens voldoende bewijs is te vinden dat een gezamenlijke huishouding is gevoerd vanaf december 2004.
Zo heeft verdachte bij al haar aanvragen aangegeven op [adres], welke woning in eigendom toebehoort aan de medeverdachte. Verdachte heeft vanaf augustus 2004 ook ingeschreven gestaan op dit adres, zij het met een korte onderbreking. Weliswaar wordt gesteld dat verdachte de woning huurt, maar deze stelling mist overtuigingskracht. Er is niet gebleken dat verdachte huur betaalt. Voor een door de medeverdachte gepleegde opzegging van de huurovereenkomst wordt ook aangevoerd dat er een huurachterstand is. Deze opzegging dateert overigens van december 2005, maar blijkt nog steeds niet geëffectueerd, en kan derhalve evenmin overtuigen.
De medeverdachte heeft in de desbetreffende periode ingeschreven gestaan op het adres van de moeder van verdachte en vervolgens op het adres van zijn ouders. Uit de verklaring van zijn ouders blijkt echter niet van feitelijk verblijf aldaar, ook niet uit later gewijzigde verklaring. Ook uit de verklaring van de moeder van verdachte kan niet worden afgeleid dat de medeverdachte daar heeft gewoond. Wel zegt zij dat zij tegen de medeverdachte heeft gezegd dat hij zich aldaar wel zou kunnen inschrijven. Over de reden van de inschrijving aldaar heeft de politierechter geen helderheid kunnen verkrijgen. De door verdachte aangegeven stalking van haar ex, [betrokkene] kan slechts dan als verklaring dienen ingeval er sprake zou zijn van een zeer nauwe relatie tussen haar en de medeverdachte, terwijl die nu juist wordt bestreden. Ter zitting heeft de medeverdachte verklaard dat hij na de verkoop van zijn woning in [woonplaats] bij zijn zuster is gaan wonen, maar uit de gecorrigeerde verklaring van de partner (vriend) van zijn zus, [betrokkene], blijkt dat het hem wel was toegestaan hun adres als postadres te gebruiken, maar dat hij niet mocht veinzen dat hij daar woonde. In de toezendingsbrief van die gewijzigde verklaring stelt [betrokkene] voorts dat hij de medeverdachte in de afgelopen jaren (tijdens familiebijeenkomsten) zeer sporadisch gezien en gesproken heeft. Hoewel deze zin op zich voor verschillende uitleg vatbaar is, kan uit de samenhang met de bovenaangehaalde zinsnede uit zijn verklaring bepaald niet worden begrepen dat de medeverdachte in de desbetreffende periode woonachtig is geweest bij zijn zus.
De medeverdachte ontving verder een (deel) van zijn post op het adres [adres], waarvoor geen ratio kan worden gevonden, anders dan dat de medeverdachte daar zijn hoofdverblijf had. Ook bij zijn werkgever heeft de medeverdachte het adres [adres] te Lelystad opgegeven, naar zijn zeggen vanwege een treinabonnement, maar ook hier ontbreekt enige ratio, indien dit niet het werkelijke verblijfadres van de medeverdachte zou zijn.
Verder blijkt een grote mate van financiële verwevenheid tussen de beide verdachten (en de moeder van verdachte). Zo is de auto op naam van de medeverdachte grotendeels in gebruik bij verdachte en gebruikt zij een telefoon die op naam staat van Timtop, het bedrijf van de medeverdachte. Ook de verzekering van de woning [adres], alsmede van de inboedel wordt betaald door de medeverdachte.
Ook feitelijk blijkt een nauwe verwevenheid in het doen en laten van verdachte en de medeverdachte. Zo heeft de medeverdachte verklaard dat verdachte hem heeft verzorgd toen hij in 2003 lange tijd ziek was en dat hij omgekeerd, verdachte heeft verzorgd in 2004 tijdens haar ziekte. Medeverdachte heeft verder verklaard dat hij meebetaalt aan de boodschappen (het eten), omdat hij ook daar eet en eten meeneemt naar zijn werk. Het is volgens hem verdachte die doorgaans kookt. Hij stofzuigt en strijkt de was. Gelet op de nadere verhoren van de verbalisanten bij de rechter commissaris, ziet de politierechter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van medeverdachte terzake.
Zijn verklaring dat hij alleen in de [adres] aanwezig is ten behoeve van de kinderen, die de medeverdachte kennelijk papa noemen, wordt gelogenstraft door de observaties. De observaties voor 22 december 2005 zal de politierechter buiten beschouwing laten omdat daar toen nog geen toestemming voor was verleend. Uit de observaties blijkt dat de medeverdachte ook ’s nachts in de woning aanwezig is, ook terwijl verdachte en de kinderen afwezig zijn. Dat de observaties onjuist zouden zijn, gelet op de ter zitting overgelegde aanwezigheidsregistratie van de werkgever van de medeverdachte, vermag de politierechter niet in te zien, nu de observaties en de data van deze registratie een tijdsverschil van een jaar vertonen.
Verder is er buurtonderzoek verricht, waarbij de buren aangeven de bewoners van [adres] te kennen als [verdachte] en [verdachte] (de voornamen van verdachten). Niet valt in te zien dat de getuigen dit niet uit eigen wetenschap hebben verklaard. De politierechter is derhalve van oordeel dat er in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding en dat verdachte daarvan ten onrechte geen melding heeft gemaakt.