RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnrs.: 07.610019-08; 07.614683-05 (TUL); 07.614585-06 (TUL)
Uitspraak: 27 mei 2008
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. S. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest, en plaatsing in een instelling voor jeugdigen (PIJ).
De officier van justitie heeft voorts gevorderd, dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1389,68, hoofdelijk en met toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat met betrekking tot de twee vorderingen tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen de proeftijd zal worden verlengd met één jaar (parketnummer 07.614683-05, 20 uren werkstraf) en de tenuitvoerlegging van twee weken jeugddetentie (parketnummer 07.614585-06).
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Verdachte is primair ten laste gelegd dat hij, al dan niet in vereniging met een ander, [slacht[slachtoffer] getracht heeft van het leven te beroven, door die [slachtoffer] met een mes in de rug te steken.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat van medeplegen geen sprake is, omdat niet gesproken kan worden van een bewust, nauw en volledig samenwerkingsverband.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden maakt de rechtbank het volgende op.
Verdachte en diens medeverdach[medeverdachte]deverdachte] hebben elkaar leren kennen in het Poortje in Groningen en waren op weekendverlof in Lelystad. Zij hadden afgesproken dat zij weed zouden meenemen naar het Poortje. Zij hadden echter, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, geen geld voor de aankoop van weed. Op 2 februari 2008 zijn zij samen naar een feest gegaan in Lelystad, waar hun de toegang geweigerd werd. Zij zijn blijven “hangen” in de buurt van de feestlocatie, waarbuiten zich nog meer jongeren bevonden, onder wie de getuigen [getuige], [getuige] en [getuige] en het latere slachtoffer [slachtoffer]toffer].
Laatstgenoemde is op een gegeven moment op die avond op enige afstand van de feestlocatie gaan plassen. Daar wordt hij aangesproken door medeverdachte [medeverdachte] en een ogenblik later door deze met een mes in de rug gestoken.
De getuige [getuige] heeft verklaard, dat hij zich op het moment van het gebeuren op korte afstand van [slachtoffer] stond en dat hij twee jongens aan zag komen, één lopend en één op de fiets, die ruzie gingen zoeken met [slachtoffer]. Later zag hij [slachtoffer] langzaam naar de grond zakken en hoorde hij dat dader 1, de jongen op de fiets en dat is verdachte, tegen [slachtoffer] zei: “Lekker he, dat je gestoken bent.”
De getuige [getuige] heeft verklaard, dat zij één van de twee daders, verdachte, nadat zijn medeverdachte [med[medeverdachte] het slachtoffer had gestoken, naar het slachtoffer toeliep en hem toevoegde: “ Ha, lekker voor je, gestoken, met die niffa.” Zij weet dat niffa straattaal is voor mes.
[getuige]getuige] heeft verklaard gezien te hebben dat verdachte een mes onder zijn broeksband vandaan haalde en a[medeverdachte]deverdachte] gaf. Zij zag het slachtoffer [slachtoffer] uit de feestlocatie komen en zag dat verdachte het mes uit de broekzak van [medeverdachte] haalde en het mes in [medeverdachte]s handen duwde, waarna [medeverdachte] [slachtoffer] stak.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte] na het steken samen op zijn fiets zijn weggereden en dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd het mes niet op straat te gooien. [medeverdachte] heeft dit bevestigd en heeft verklaard dat het mes in een sloot is gegooid.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde bewezen.
(volgt bewezenverklaring)
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Primair: medeplegen van poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2008;
• een de verdachte betreffende brief d.d. 27 maart 2008 van mr. drs.
R.A. Sterk, psycholoog;
• een de verdachte betreffende brief d.d. 18 maart 2008 uitgebracht door F. Bish, psychiater;
• een de verdachte betreffend rapport d.d. 2 mei 2008, uitgebracht door Bureau Jeugdzorg Flevoland;
De deskundigen Sterk en Bish hebben in hun respectievelijke brieven laten weten, dat zij hun opdracht tot rapportage moeten retourneren, omdat verdachte heeft geweigerd aan de totstandkoming van een rapport mee te werken.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 mei 2008 herhaald dat hij zijn medewerking aan het tot stand komen van rapportage met betrekking tot zijn persoon niet zal verlenen.
Uit het door Bureau Jeugdzorg Flevoland opgemaakte rapport is gebleken dat verdachte een jongen met beperkte cognitieve mogelijkheden is, dat hij moeilijk gezag aanvaardt en zijn eigen aandeel ziet, weinig probleembesef heeft en zich emotioneel moeilijk uit.
De verlofregeling die bestond toen hij in het Poortje verbleef verloopt wisselend. Er moeten heel duidelijke afspraken gemaakt worden over hoe een verlofweekend ingevuld moet worden. Hij is nu in afwachting van een plaatsing in een opvanggroep in een behandelingsetting binnen het LVG circuit. Opname en behandeling in een open setting in een vrijwillig kader is na zijn 18e niet wenselijk. Verdachte geeft zelf aan dat hij in dat geval weg zal gaan lopen zodra hij 18 jaar is en hij zal zijn eigen plan gaan trekken. Gezien zijn verstandelijk vermogen, de kans op recidive en het zwakke netwerk gaat de voorkeur uit naar een gesloten behandelsetting of een strafmaatregel ter ondersteuning van de plaatsing.
De rechtbank is, op grond van hetgeen Bureau Jeugdzorg Flevoland heeft gerapporteerd, van oordeel, dat, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, het opleggen van een PIJ-maatregel aangewezen is, nu de algemene veiligheid van personen dit eist en die maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte.
Daarnaast zal de rechtbank, teneinde recht te doen aan de ernst van het door verdachte begane misdrijf, hem een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur opleggen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde p[slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting die namens genoemde [slachtoffer] ter terechtzitting is gegeven, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1389,68, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient voor het meerdere, als zijnde niet eenvoudig vast te stellen, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal voorts terzake van schadevergoeding aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1389,68 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i en 77s.
Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de verlenging te gelasten van de proeftijd met één jaar van de door bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 29 juni 2006 opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
Zij acht tevens termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 februari 2007 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 1389,68 (zegge: éénduizenddriehonderdnegenentachtig euro en achtenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 3 februari 2008, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1389,68, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank verlengt de proeftijd van de in de zaak met parketnummer 07.614683-05 bij vonnis d.d. 29 juni 2006 van de kinderrechter in deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.614585-06 bij vonnis d.d. 23 februari 2007 van de kinderrechter in deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten jeugddetentie voor de duur van twee weken.
Aldus gewezen door mr. E.J. van den Steenhoven-Drion, voorzitter en tevens plaatsvervangend kinderrechter, mrs. G.J.J.M. Essink en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.
Mr. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.