RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.601016-07
Datum: 6 mei 2008
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Danel, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. G.T. Brouwer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1. tot en met 3. (telkens) primair ten laste gelegde tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (zaak 15) niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De verdachte dient van het onder 1. tot en met 3. (telkens) primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt dat haar niet gebleken is van enige wegnemingshandeling van de verdachte en/of van één van zijn mededaders, aangezien op het moment dat hij, dan wel één van zijn mededaders, de steigers in zijn/hun macht kregen er een huurovereenkomst gold op basis waarvan de steigers door de verhuurders aan de (mede)verdachte(n) werden meegegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. tot en met 3. (telkens) subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1. tot en met 3. (telkens) subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert op:
Feit 1 tot en met 3 subsidiair, telkens:
Medeplegen van oplichting,
strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte en zijn strafrechtelijk verleden, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 maart 2008 is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een werkstraf voor een langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken een ander beeld van de rol van verdachte naar voren komt dan het beeld dat verdachte tijdens de terechtzitting van zichzelf heeft geschetst.
Zo heeft [betrokkene] verklaard dat verdachte met hem mee ging en hem liet zien wat hij, [betrokkene], moest doen. Verdachte legde hem uit dat hij zich moest legitimeren. Verdachte deed dit de eerste keer zelf. De rechtbank acht deze verklaring van [betrokkene] geloofwaardig, nu uit de aangifte, het daarbij gevoegde verblijfsdocument van verdachte en het proces-verbaal van nader verhoor van aangeefster Wanders volgt, dat verdachte zich gelegitimeerd heeft. Gelet op de datum -31 mei 2005- waarop dit gebeurde, is dit ook de eerste maal geweest in een reeks van soortgelijke feiten waarvan verdachte en/of diens medeverdachten door de politie werden verdacht. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat de rol van de verdachte niet beperkt bleef tot het fungeren als hulpje van [betrokkene], maar dat het verdachte is geweest die [betrokkene] werkinstructies heeft gegeven. Naast de grotere rol van de verdachte neemt de rechtbank voor de hoogte van de op te leggen werkstraf ook in overweging de in de duizenden euro’s te begroten waarde van de steigers en de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht aan de aangevers.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter terechtzitting waar deze onvoldoende weersproken is, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 15.766,86 vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 15.766,86 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1. tot en met 3. (telkens) primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. tot en met 3. (telkens) subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. tot en met 3. (telkens) subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], gevestigd te Amsterdam, van een bedrag van € 15.766,86 hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 15.766,86, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 108 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. G.J.J.M. Essink en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2008.
Mr. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.