ECLI:NL:RBZLY:2008:BC9653

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.601539-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • F. Koster
  • M.A. Wijnands-Veninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak na onvoldoende bewijs

In de zaak voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 3 april 2008, stond de verdachte terecht op beschuldiging van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De tenlastelegging betrof het dwingen van de aangeefster, [slachtoffer], tot het dulden van ontuchtige handelingen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 6 februari 2007. De verdachte heeft erkend dat hij eenmaal heeft geprobeerd de bh-sluiting van de aangeefster open te maken en dat hij over haar heen gebogen heeft terwijl zij achter de computer zat. Hij ontkende echter de overige beschuldigingen en stelde dat er geen sprake was van enige bedreiging of geweld.

Tijdens de zitting op 20 maart 2008 heeft de officier van justitie, mr. M. Iedema, gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft echter overwogen dat er onvoldoende bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van de aangeefster alleen was niet voldoende, vooral omdat er geen andere getuigen waren die de beschuldigingen konden bevestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat van de ongeveer 25 personeelsleden die in de nabijheid van de aangeefster werkten, niemand iets had gezien of gehoord van de ten laste gelegde handelingen.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het hem ten laste gelegde had begaan. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, en mrs. F. Koster en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. E.H. Ruitenbeek.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr.: 07.601539-07
Uitspraak: 3 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum]
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W.A. Offermanns, advocaat te Zeewolde.
De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Ten laste is gelegd – kort gezegd – feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 6 februari 2007 [slachtoffer] met geweld heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
Verdachte heeft erkend, dat hij eenmaal heeft getracht de bh-sluiting van [slachtoffer] open te maken en dat hij over haar heen gebogen heeft toen zij achter de computer zat. Het eerste moet aldus verdachte gezien worden tegen de achtergrond van hun omgang zoals tussen hen is gegroeid en het tweede als gevolg van door hem gegeven instructies de computer betreffende. Voor het overige heeft verdachte ontkend ontuchtige handelingen gepleegd te hebben. Hij heeft, aldus verdachte, evenmin enige bedreiging met geweld of geweld toegepast.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te komen dient de rechtbank te beschikken over meer bewijs dan enkel de verklaring van aangeefster.
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer] kan weliswaar opgemaakt worden dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, maar dat is onvoldoende.
De rechtbank beschikt over verklaringen van collega`s van aangeefster, waaruit wel naar voren komt dat er iets aan de hand was tussen verdachte en aangeefster en dat zij van aangeefster hebben vernomen dat verdachte haar lastig viel, maar gezien hebben zij niets.
Wat aan bewijsmateriaal aanwezig is, is de verklaring van aangeefster en verklaringen van die collega`s die echter terug te voeren zijn op één bron, te weten aangeefster.
Ook overigens heeft niemand van de ongeveer 25 personeelsleden iets van de ten laste gelegde handelingen gezien of gehoord, terwijl aangeefster toch op een centrale plaats in het gebouw zat, waar iedereen zo maar naar binnen kon lopen. Diezelfde openheid gold in zekere zin ook voor het kantoor van verdachte; ook daarvan heeft niemand zelf iets van het ten laste gelegde handelen van verdachte gezien of gehoord.
Ten aanzien van hetgeen verdachte heeft erkend, de poging tot het openmaken van de bh van aangeefster, merkt de rechtbank op, dat het geenszins uit te sluiten is, dat dit op dat moment door aangeefster gedoogd werd, en dat niet is komen vast te staan dat verdachte haar daartoe op enigerlei wijze heeft gedwongen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Hij moet dan ook worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. F. Koster en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2008.
Mr. Koster was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.