ECLI:NL:RBZLY:2008:BC9652

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607395-07; 07.602650-06 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • F. Koster
  • G.P. Nieuwenhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling met vrijspraak en taakstraf

In deze zaak, uitgesproken op 3 april 2008 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 2 november 2007, waarbij de verdachte met de steel van een mop zijn (ex-)vriendin, die haar 11 maanden oude zoontje op de arm droeg, meermalen zou hebben geslagen. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de aangeefster en getuigen vastgesteld dat de verdachte met kracht op de aangeefster insloeg, maar niet overtuigend kon worden aangetoond dat hij opzet had om haar te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de aangeefster zwaar letsel zou oplopen, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling onder feit 2.

De rechtbank hield bij haar beslissing rekening met een uittreksel justitiële documentatie en een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden voor behandeling bij de Reclassering. De rechtbank gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen mop aan de rechthebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte om zijn agressieve gedrag aan te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnrs.: 07.607[adres]95-07; 07.602650-06 (TUL)
Uitspraak: 3 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]hte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats]
[adres]3.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.C. Milani, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien die een behandeling bij De Waag inhouden, alsmede met teruggave van de in beslaggenomen mop aan de rechthebbende.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van 20 maart 2008 aangevoerd, dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat – kort gezegd – verdachte niet de opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer]offer] van het leven te beroven.
De rechtbank overweegt daarover en ook over de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]offer] het volgende.
Uit de verklaringen van aangeefster[slachtoffer]offer], de moeder van de 11 maanden oude [slachtoffer]offer], en [getuige] [getuige] leidt de rechtbank af dat verdachte op 2 november 2007 met de steel van een mop aangeefster, verdachtes (ex-)vriendin[slachtoffer]offer], meermalen heeft geslagen, terwijl zij, [slachtoffer], haar zoontje [slachtoffer] op één van haar armen droeg. Uit genoemde verklaringen, maar ook uit de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, blijkt, dat verdachte zeer boos op [slachtoffer] was en dat zijn boosheid zich alleen op haar en niet op [slachtoffer] richtte.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat [slachtoffer] niet is geraakt door de steel, is de rechtbank er niet van overtuigd dat de opzet van verdachte was gericht op het doden van dan wel toebrengen van enig letsel aan [slachtoffer].
Verdachte moet dan ook van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is namens verdachte ter terechtzitting aangevoerd, dat verdachte niet de opzet had tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan[slachtoffer]offer].
De rechtbank leidt uit de verklaring van aangeefster, onder meer inhoudende:
“Ik zag dat hij vervolgens met de stokzijde van mijn mop op mij begon in te slaan. Ik heb met mijn armen en rug diverse klappen opgevangen. Ik schat dat [verdachte] mij ongeveer twintig keer heeft geslagen met die stok. Ik ben dan ook half struikelend naar de overburen van perceel 83 gerend. [verdachte] bleef op mij inslaan tot de buurman van perceel 83 naar buiten kwam.”
en de verklaring van de getuige [getuige], ondermeer inhoudende:
“Ik zag dat hij met een stok op [slachtoffer] insloeg. Hij haalde echt uit. Zijn arm ging echt helemaal naar achteren en met een snelle beweging haalde hij zijn arm, met in zijn hand de stok, hard naar voren in de richting van haar been. Hij raakte haar hard op het been.”
af dat verdachte meermalen en met kracht met een stok heeft ingeslagen op het lichaam van[slachtoffer]offer].
Hij heeft door zo hard met een stok te slaan naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat[slachtoffer]offer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat, omdat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, volstaan kan worden met een werkstraf van na te melden duur. Daarnaast zal hem een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden met de bijzondere voorwaarde als door de officier van justitie is gevorderd. Daarmee brengt de rechtbank tot uitdrukking dat het van het grootste belang is dat verdachte bij De Waag zal worden behandeld voor zijn agressieve omgang met relaties.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen mop zal de rechtbank de teruggave daarvan aan de rechthebbende gelasten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 februari 2008;
• een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 4 februari 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 12 september 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken toe te wijzen, met dien verstande dat de rechtbank op de voet van het bepaalde in het tweede lid van genoemd artikel een taakstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, zal gelasten.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 120 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien die een behandeling bij De Waag inhouden, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank gelast de teruggave van de mop aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.602650-06 bij vonnis d.d. 12 september 2006 van de politierechter in deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De rechtbank gelast in de plaats daarvan het verrichten van een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 28 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 14 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. F. Koster en G.P. Nieuwenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2008.
Mr. Koster was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.