RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.630303-07
Uitspraak: 27 maart 2008
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
verblijvende in [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Rump, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. Berendsen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake beide ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 7 jaren (met aftrek). Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurd verklaring gevorderd van de in beslag genomen goederen.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter zitting gewijzigd)
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank op basis van het negatieve testrestultaat uit het deskundigenonderzoek van het NFI niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de 113 gram cocaïne betrof.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste is gelegdten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte en uitgestreepte kopie dagvaarding)
Met betrekking tot de bewezen verklaring van de feiten 1, 3, 5, 6 en 7 overweegt de rechtbank het volgende:
De cocaïne in de auto van [naam] (feit 1):
De rechtbank acht bewezen dat de in de auto van [naam] aanwezige cocaïne van verdachte was en dat [naam] zelf op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. [naam]p. 562 dossier) en [naam] (p.493) verklaren dat verdachte zijn drugs uit Amsterdam haalt. Dit wordt bevestigd door tapgesprekken (o.a. p. 439, 440, 448, 449 765 dossier). Ook op 1 december 2007 is verdachte naar Amsterdam gereden voor een afspraak met een van zijn drugscontacten in Amsterdam, onder meer om een partij slechte coke terug te brengen, hetgeen de rechtbank afleidt uit de tapgesprekken op de pagina’s 35-40 van het dossier. De wetenschap van [naam] leidt de rechtbank met name af uit het observatieverslag van 1 december 2007 (p. 553), waaruit duidelijk blijkt dat er onderling contact is geweest tussen verdachte, [naam] en de Amsterdamse drugsleverancier [naam] Het vorenstaande, bezien in combinatie met de handpalmafdruk van verdachte op het broodzakje met drugs uit de auto van [naam] (zie technisch proces-verbaal verbalisant [naam] maken dat de rechtbank komt tot vorengenoemde bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De uitvoer van cocaïne naar Zweden (feit 3):
Het staat voor de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die wordt aangeduid met [naam] of ‘[naam]. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de fotoherkenning door [naam] (p. 475 dossier). Verdachte wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de uitvoer van cocaïne op 11 maart 2006 naar Zweden door onder meer [naam] (p. 211, 212, 213, 215 en 216 dossier) en [naam] (p. 481 dossier). Deze verklaringen vinden steun in het telefoonverkeer (bv de sms aan verdachte op 9 maart 2006 inhoudende “Hee heb alles geregeld alleen morgen ophalen” en de sms aan verdachte op 11 maart 2006 inhoudende “Hee man pak op dan me achterkant zit in elkaar en rij alleen op sneeuw niet meer normaal ik rij nog geen eens vijftig”) voorafgaand aan en tijdens de dag van de uitvoer naar Zweden (p. 277-282 dossier). Dit telefoonverkeer maakt dat de rechtbank geloof hecht aan de voor verdachte belastende verklaringen.
Het witwassen van drugsgelden (feit 6):
De voor verdachte belastende verklaringen vinden niet alleen steun in tapgesprekken (p. 911 “kan ik je dat ook via Western sturen ?” vraagt verdachte aan Spaans sprekende man en p. 913 ‘al het geld wordt in je huis (van verdachte) gestopt), maar ook in de schriftelijke bescheiden van Western Union (p. 916-918 dossier), waardoor de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de verklaringen van [naam] (p. 924-927 dossier) en [naam]p. 935 dossier).
De uitvoer van cocaïne naar Duitsland (feit 7):
Ook hier geld dat de rechtbank geloof hecht aan de voor verdachte belastende verklaring van [naam] (p. 384, 496, 497 dossier. De twee bewijsmiddelen die deze verklaring geloofwaardig maken zijn de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting, inhoudende dat hij het treinkaartje voor [naam] heeft gekocht en hem op de pof 100 gram cocaïne heeft gegeven en het feit dat op 20 juli 2007 (de dag dat [naam] per trein de 100 gram cocaïne naar Duitsland vervoerde) twee Duitse telefoonnummers contact zochten met het mobiele nummer van verdachte (pv bevindingen [naam] en pv bevindingen [naam]).
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet
5. een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of
bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van
dat feit trachten te verschaffen
6. witwassen
7. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende:
Uit de onderhavige strafzaak blijkt dat verdachte zich op grote schaal bezig houdt met de handel in harddrugs, dit ondanks meerdere veroordelingen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen terzake harddrug in het verleden (uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 februari 2008). Het vorenstaande maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur alleszins passend acht.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geld (€ 1325,-) en de in beslag genomen Rolex dienen te worden verbeurd verklaard, omdat deze zaken aan verdachte toebehoorden en door middel van het strafbare feit zijn verkregen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesporken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd het in beslag genomen geld en de in beslag genomen Rolex.
Aldus gewezen door mr. Heeregrave, voorzitter, mrs. Buijsman en Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008.
Mr. Buijsman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.