RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 07.44296-07 + tul 460969-05
Uitspraak: 27 maart 2008
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Vlug, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. Van Haren, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 18 maanden (met aftrek) waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat zou inhouden het volgen van een poliklinische behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bij vonnis van de politierechter d.d. 10 maart 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken zal worden ten uitvoer gelegd.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Door de raadsman is vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld, omdat:
1. uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld
2. de uit de rapportage van psychiater Schuthof blijkende verminderde toerekeningsvatbaarheid aan het
aannemen van voorbedachte raad in de weg staat
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte inderdaad met voorbedachten rade [naam] met een schroevendraaier in het gezicht heeft gestoken. Dit leidt de rechtbank niet alleen af uit de verklaringen van [naam] (“Ik had het idee dat ze boos was. Ik hoorde haar zeggen: “ik pak hem zo”. Ik zag [naam] met een schuin oog naar [naam] kijken.” P. 25 dossier) en [naam] (“Ik zag dat zij naar [naam] [naam]s toeliep. Ik zag haar een slaande beweging richting [naam] [naam]s maken.”), maar tevens uit de verklaring van verdachte zelf, afgelegd tegenover de politie op 27 november 2007 (“Ik ben gisteravond al als een gek naar het station gefietst om te kijken of [naam] daar was. Hij was dan aan de beurt geweest. Maar hij was er niet. Vandaag ging ik weer naar het station op de fiets. Al die jongens stonden daar. Maar die [naam] ging naar die pisbak. Ik zei toen tegen die jongens “als hij zo terug komt dan krijgt hij het. Ik heb toen een schroevendraaier uit mijn zak gepakt en heb hem in zijn wang gestoken.”)
Het oordeel van psychiater Schuthof, inhoudende dat het handelen van verdachte haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, sluit niet uit dat sprake is geweest van voorbedachten raad. Ook iemand die verminderd toerekeningsvatbaar is of zelfs volledig ontoerekeningsvatbaar kan planmatig te werk gaan (zie HR 23-06-1998, DD 98.336 en meer recent HR 05-02-2008, NJ 2008, 97).
Schuthof concludeert in zijn rapport dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan ADHD en symptomen vertoonde van een lichte posttraumatische stressstoornis. Hieruit kan niet worden afgeleid dat bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken en het planmatig karakter dientengevolge ontbrak.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte en uitgestreepte kopie dagvaarding)
Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, op het strafrechtelijk verleden van verdachte en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende:
Verdachte heeft een ernstig feit gepleegd door [naam] met een schroevendraaier in het gelaat te steken. Dat bij slachtoffer [naam] geen zwaar letsel is opgetreden berust slechts op geluk. De rechtbank tilt zwaar aan het planmatig karakter van de daad. Een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur acht de rechtbank dan ook passend. Dat deze straf lager zal uitvallen dan de eis van de officier van justitie berust op de persoon van de verdachte, waarbij met name het rapport van psychiater Schuthof een belangrijke rol speelt.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, en 14g van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tenuitvoerlegging van de door de politierechter bij vonnis d.d. 10 maart 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toe te wijzen.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de reclassering, ook als dat zou inhouden het volgen van een (ambulante) behandeling bij een forensische polikliniek.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 460969-05 bij vonnis van de politierechter d.d. 10 maart 2006 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten 2 weken gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. Heeregrave, voorzitter, mrs. Buijsman en Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008.
Mr. Buijsman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.