ECLI:NL:RBZLY:2008:BC7510

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400349-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor opzettelijk brandstichten en beschadigen van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 maart 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 27 oktober 2007 in Hardenberg opzettelijk brand heeft gesticht in een in aanbouw zijnd appartementencomplex. De verdachte heeft een vat geopend met vloeibaar dakbedekkingsmateriaal en dit aangestoken, waardoor het appartementencomplex gedeeltelijk in brand is gevlogen. Dit handelde hij samen met een ander, die ook betrokken was bij het beschadigen van goederen op het bouwterrein. De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan een reclasseringstraject en een training voor minderbegaafden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft hem vrijgesproken van een deel van de aanklachten. De rechtbank heeft besloten om een taakstraf op te leggen van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt tijdens de proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard, en kan alleen bij de burgerlijke rechter worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400349-07
Uitspraak: 18 maart 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
1) verdachte houdt zich gedurende de proeftijd aan de aanwijzingen en de voorschriften van de reclassering;
2) verdachte neemt deel aan de Training Cognitieve Vaardigheden voor Minder Begaafden (CoVaplus);
- dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt toegewezen tot een bedrag van € 80.257,51, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
- dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in het meer gevorderde.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 oktober 2007 te Hardenberg opzettelijk brand heeft gesticht op een verdieping van een - in aanbouw zijnd - appartementencomplex gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vat geopend en daarbij vloeibaar dakbedekkingsmateriaal uit dat vat laten lekken en stromen en vervolgens met een aansteker dat vloeibare dakbedekkingsmateriaal aangestoken, ten gevolge waarvan voornoemd appartementencomplex gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich naast dat appartementencomplex bevindende woningen en panden te duchten was;
2.
hij op 27 oktober 2007 te Hardenberg tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk, op een bouwterrein gelegen aan de [adres], glasplaten en bouwstenen en
een bouwlamp toebehorende aan [benadeelde partij] heeft beschadigd.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het onder 1 bewezene levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezene levert op:
het medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 350 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft brand gesticht in een in aanbouw zijnd complex van diverse woningen in meerdere woonlagen. In de omgeving van het complex lagen enkele woningen en een schoolgebouw. Daarnaast heeft hij samen met een ander opzettelijk schade aangericht aan goederen die op het bouwterrein van het complex aanwezig waren.
Door zo te handelen heeft verdachte aanzienlijke schade toegebracht aan bezittingen van anderen en gevaar veroorzaakt voor omliggende panden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 11 februari 2008 waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor een diefstal.
Op 27 februari 2008 is door M. Pieffers, reclasseringswerker werkzaam bij de Reclassering Nederland, unit Zwolle, een rapport uitgebracht over de persoon van de verdachte. De reclassering concludeert dat verdachte een impulsieve, zwakbegaafde jongeman is die het vermogen mist verbanden te leggen tussen oorzaken en problemen en niet in staat is realistische en haalbare oplossingen te bedenken voor zijn problemen. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte een werkstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke straf waaraan de voorwaarde wordt verbonden dat verdachte contact houdt met de reclassering en een CoVaplus-training volgt.
Ter terechtzitting is door de verdediging onder meer naar voren gebracht dat verdachte net een jaarcontract heeft gekregen als helpdeskmedewerker bij zijn huidige werkgever en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf baanverlies zou betekenen met de nodige gevolgen van dien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zal worden.
De rechtbank verwacht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de ingezette positieve ontwikkeling in het leven van verdachte zal doorkruizen en op het punt van het voorkomen van recidive een averechtse werking zou kunnen hebben. De rechtbank heeft dit bij de bepaling van de straf zwaar meegewogen.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten bestraft dient te worden met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Om verder recidive te voorkomen stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd contact houdt met de reclassering en een CoVaplus-training volgt.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard en omvang niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
1) dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
2) dat de verdachte in de proeftijd deelneemt aan de Training Cognitieve Vaardigheden voor Minder Begaafden (CoVaplus).
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. F. Koster en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2008.