In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 januari 2008 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] vorderde tot opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagden] was gelegd. Het beslag was gelegd naar aanleiding van een geschil over de oplevering van een nieuwbouwwoning die door [eiseres] aan [gedaagden] was geleverd. De partijen hadden in 2005 een koopovereenkomst gesloten, maar na oplevering in januari 2007 ontstonden er klachten over de woning. [gedaagden] schakelden deskundigen in die diverse gebreken constateerden. Ondanks erkenning van de gebreken door [eiseres] en toezeggingen om deze te herstellen, bleef het herstel uit. [gedaagden] legden daarop beslag op de roerende zaken van [eiseres] en vorderden in het kort geding de opheffing van dit beslag.
De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van [gedaagden] ondeugdelijk was. De rechtbank overwoog dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van [eiseres], maar dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagden] uitviel. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beslag niet als vexatoir kon worden aangemerkt en dat de vorderingen van [eiseres] moesten worden afgewezen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].