ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5826

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/2346
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering van eiser na herziening door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en verweerder, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 mei 2006, waarin hem werd medegedeeld dat hij met ingang van 5 juni 2006 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een bezwaarschrift en een daaropvolgend besluit van 21 september 2006, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er een herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering had plaatsgevonden, waarbij eiser per 5 juni 2006 alsnog in aanmerking werd gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De rechtbank heeft de relevante medische en arbeidskundige rapportages beoordeeld, waaronder de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank concludeert dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgesteld en dat hij, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is om arbeid te verrichten. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 21 september 2006 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 8 februari 2007 ongegrond. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 06/2346
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
eiser,
gemachtigde mr. H.A. van der Kleij
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam (kantoor Zwolle), verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij met ingang van 5 juni 2006 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Tegen dit besluit is een bezwaarschrift ingediend, ontvangen op 30 mei 2006.
Bij het bestreden besluit van 21 september 2006 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 1 november 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 7 december 2006 een verweerschrift ingezonden.
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder eiser alsnog per 5 juni 2006 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het reeds bij de rechtbank ingestelde beroep met toepassing van artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht te achten tegen het gewijzigde besluit van 8 februari 2007.
Nu het nieuwe besluit niet geheel tegemoet komt aan het ingediende beroep wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen dit nieuwe besluit.
Op 19 maart 2007 heeft de gemachtigde van eiser aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft aanvullende verweerschriften ingediend, ingekomen op 17 april 2007 en op 4 mei 2007
Op 16 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiser nadere aanvullende gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op 2 juni 2007 een nader aanvullend verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van eiser heeft op 15 juni 2007 en 26 juni 2007 nadere aanvullende gronden van beroep ingediend.
Op 29 juni 2007 heeft verweerder nog ontbrekende dossierstukken ingediend.
Het beroep is op 10 juli 2007 ter zitting van de rechtbank behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer E. Siemeling.
Het onderzoek is geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen nadere gegevens inzake een lopend medisch onderzoek te kunnen overleggen.
De gemachtigde van eiser heeft op 30 augustus 2007 stukken ingediend.
Verweerder heeft op 16 november 2007 een reactie ingediend op die stukken.
De gemachtigde van eiser heeft op 23 november 2007 daarop gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend om een nadere behandeling ter zitting van het beroep achterwege te laten.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 september 2006, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser beslist. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser is per 5 juni 2006 alsnog herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van ten minste 35%. Tevens heeft verweerder overwogen dat dit besluit in de plaats komt van het besluit van 21 september 2006, voor zover deze betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij behandeling van het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 september 2006. De rechtbank zal dit beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 september 2006, redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 38,-- wordt vergoed.
Ten aanzien van het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 februari 2007, overweegt de rechtbank het volgende.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 5 juni 2006 juist heeft vastgesteld.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is tot 10 februari 2003 werkzaam geweest als timmerman/uitvoerder. Vanaf 10 februari 2003 is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) als gevolg van een faillissement van zijn werkgever. Op 7 juni 2004 heeft eiser zich ziek gemeld wegens rugklachten en klachten behorend bij de ziekte van Menière, bestaande uit gehoorklachten, duizeligheid en misselijkheid. Bij besluit van 23 maart 2005 is de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 29 maart 2005 beëindigd.
Het bezwaar tegen deze beslissing is gegrond verklaard. Op 18 februari 2006 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Deze aanvraag is bij besluit van 10 mei 2006 afgewezen. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals genoemd in de eerste rubriek van deze uitspraak.
De rechtbank heeft in de onderhavige zaak te beoordelen:
-of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de geldende eisen en of de functionele mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene daarbij juist zijn vastgesteld;
-of daaraan in het arbeidskundig onderzoek de juiste conclusies zijn verbonden over de mate waarin de betrokkene in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Ten aanzien van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling constateert de rechtbank dat eiser op 28 maart 2006 is onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat weinig aanleiding bestaat om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiser niet valt binnen de normaalwaarden van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In de FML heeft de verzekeringsarts aangegeven dat eiser op normaal niveau kan functioneren, tenzij specifiek is aangegeven dat de normaalwaarde de bovengrens is. Volgens de verzekeringsarts is eiser met name beperkt ten aanzien van omgaan met stress. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Er bestaat geen medische reden voor een urenbeperking.
Tijdens de bezwaarprocedure is op 20 september 2006 rapport uitgebracht door de bezwaarverzekeringsarts (bva). Deze heeft op basis van dossierstudie, medisch onderzoek en inlichtingen van de behandelend sector overwogen dat uit de onderzoeksbevindingen en de brief van de KNO-arts enerzijds en de presentatie van de klachten door eiser anderzijds volgt dat sprake is van inconsistentie en discrepantie. Gelet op de uitkomst van het audiologisch onderzoek is volgens de bva een aanmerkelijke verbetering te verwachten. Ten aanzien van de rugklachten heeft de bva geoordeeld dat geen specifiek neurologisch beeld bestaat. Dit betekent dat sprake is van chronische a-specifieke rugklachten waarbij als uitgangspunt geldt dat geen bezwaar bestaat tegen rugbelasting. De bva heeft geconcludeerd dat geen medische argumenten bestaan om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgesteld. Eiser heeft hierbij verwezen naar uitkomsten van gehooronderzoeken uit 2001, 2002, 2004 en 2006, waaruit blijkt dat de gehoorbeperkingen zijn toegenomen. In verband met de rugklachten heeft eiser een tweetal artsen geconsulteerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De bva heeft in de rapportage van 1 december 2006 op deze uitkomsten gereageerd. De bva heeft aangegeven dat uit de onderzoeksgegevens blijkt dat er sprake is van gehoorverlies links meer dan rechts. Een en ander stemt overeen met de informatie van de KNO-arts. Rechts is het gehoorverlies gering en links middelmatig tot ernstig.
Als bijlage bij het aanvullend beroepschrift van 19 maart 2007 is gevoegd informatie van KNO-arts Schudel d.d. 20 februari 2007. De heer Schudel heeft als volgt gerapporteerd: patiënt is op duizeligheidspreekuur geweest te Apeldoorn met de vraag of Gentamycine injecties geïndiceerd waren. Bij dat onderzoek is vastgesteld dat sprake is van een Morbus Menière met Tumarkin drop attacks en een Visual vertigo met angststoornis. Genoemde KNO-arts stelt voor Gentamycine injecties uit te laten voeren.
In de rapportage d.d. 20 april 2007 heeft de bva gereageerd op het aanvullend beroepschrift van 19 maart 2007. Hierin is overwogen dat de bevindingen van de behandelaars van het Apeldoorns Duizeligheidscentrum (ADC) waarschijnlijk geen nieuw licht zullen werpen op de belastbaarheid van eiser op de datum in geding. Voorts is de toelichting bij de aandachtspunten volgens de bva toereikend en bestaan er geen medische bezwaren tegen de functie telefonist/receptionist.
Op 16 mei 2007 heeft eiser het verslag van P.P.G. van Benthem, KNO-arts in het Apeldoorns Duizeligheidscentrum overgelegd. Deze heeft in de brief van 26 april 2007 aangegeven dat intratympanale Gentamycine therapie heeft plaatsgevonden en dat eiser heeft verteld dat de aanvallen duidelijk verminderd zijn. Er is nog wel sprake van balansklachten en de oorsuizen links zijn toegenomen. Eiser wenst geen aanvullende behandeling meer.
Verweerder heeft op deze informatie van KNO-arts Van Benthem gereageerd bij brief van
2 juni 2007. De informatie brengt volgens de bva geen nieuwe medische feiten aan het licht. Voorts is geen sprake van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Op 15 juni 2007 en 26 juni 2007 heeft eiser nadere medische info overgelegd:
- informatie van KNO-arts Bruintjes d.d. 5 februari 2007: geen aanvallen meer van draaiduizeligheid. Laatste jaar wel korte aanvallen waarbij eiser zomaar op de grond valt (tot twee maal per week). Daarnaast is sprake van oorsuizen links en is het gehoor links sterk verminderd.
- Informatie van oogarts Biewenga-Booij d.d. 24 juni 2006: evenwichtsproeven vertonen een asymmetrie links. UP bril voorgeschreven. Kon bril niet verdragen. Eerst onderzoek ADC afgewacht.
Verweerder heeft op deze informatie gereageerd bij brief van 16 november 2007. De informatie doet volgens de rapportage van de bva d.d. 13 november 2007 geen afbreuk aan de medische grondslag van het besluit van UWV.
De rechtbank stelt vast dat er aldus sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek en is van oordeel dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. De rechtbank wijst er in dat verband op dat eiser door zowel de verzekeringsarts als de bva is gezien en de bva alle thans beschikbare informatie heeft beoordeeld en gemotiveerd tot de conclusie gekomen is dat de beperkingen van eiser op adequate wijze zijn vastgesteld. Voor zover er door nadere medische informatie een ander beeld van de gezondheidstoestand van eiser is ontstaan onderschrijft de rechtbank de opvatting van de bva dat die informatie niet ziet op de datum in geding 5 juni 2006, maar op de periode erna zodat daaraan geen betekenis kan worden gehecht voor de beoordeling van dit geschil.
Ter zake van de vraag of aan het arbeidskundig onderzoek de juiste conclusies zijn verbonden over de mate waarin de betrokkene in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder is, in navolging van de arbeidsdeskundige, van mening dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, met ingang van 5 juni 2006 in staat is arbeid te verrichten. De arbeidsdeskundige mevrouw M.J. Loos-Diender heeft blijkens het rapport van 8 mei 2006 een aantal (voorbeeld)functies voorgehouden, namelijk:
- (SBC-Code 262200) Onderhoudstimmerman;
- (SBC-Code 271070) Vleeswarenmaker;
- (SBC-Code 315130) Archiefmedewerker;
- (SBC-Code 315120 Telefonist, receptionist (betreft functie van medewerker onderhoudsplanning);
- (SBC-Code 315140) Bode-bezorger (kantoor);
- (SBC-Code 111190) Inpakker (handmatig)
- (SBC-Code 282101) Chauffeur bijzonder vervoer (bestel -/- personenwagen)
Uitgaande van de verdiensten in de middelste van de eerste drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit van eiser vastgesteld op 31,9% gebaseerd op een theoretische schatting. Omdat dit minder is dan 35% bestaat er geen recht op een uitkering in het kader van de wet WIA. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport en in de notities functiebelastingen een toelichting gegeven op de passendheid van de geduide functies
Tijdens de procedure in beroep heeft verweerder aan bezwaararbeidskundige (bad) G. Huisman gevraagd in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op het punt van de motivering van signaleringen in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een nieuwe rapportage te maken. Genoemde bad heeft op 9 januari 2007 gerapporteerd en aangegeven dat de functies van (SBC-Code 262200) onderhoudstimmerman bij nader inzien niet meer als passend kunnen worden beschouwd. De schatting is daarna gebaseerd op de functies (SBC-Code 271070) Vleeswarenmaker, slachter en visbewerker, (SBC-Code 315130) Archiefmedewerker, medewerker bibliotheek en (SBC-Code 315140) Bode bezorger. De mediane loonwaarde bedraagt € 12,08 per uur. Dit is tevens de restverdiencapaciteit (rvc). De rvc gerelateerd aan het maatmanloon (€19.83 per uur) levert een verlies aan verdiencapaciteit op van 39%. De arbeidskundige heroverweging leidt tot de conclusie dat er een verlies aan verdiencapaciteit is van 39% en de consequentie hiervan is dat eiser dient te worden ingedeeld in de categorie 35-80%.
In deze arbeidskundige rapportage is een nadere toelichting gegeven op de door het CBBS afgegeven signaleringen bij de voor de schatting gebruikte functies. De rechtbank acht deze motivering toereikend.
De gemachtigde van eiser acht één van de drie bij de theoretische schatting gebruikte functies, te weten die van visbewerker ongeschikt voor eiser omdat de belastbaarheid op het item 4.16 (frequent tillen van zware lasten) overschreden wordt.
Verweerder heeft aangegeven dat de belastbaarheid van eiser op dit item niet wordt overschreden en dat de bva geen beperkingen heeft gesteld met betrekking tot dit item. Eiser is op dit item volgens de bva belastbaar. Volgens verweerder bedragen de te tillen lasten minder dan de normaalwaarde van vijftien kilogram. Deze bedragen namelijk tien kilogram en één kilogram. De tilwerkzaamheden zijn volgens verweerder dan ook geen beletsel die functie uit te oefenen.
Nu geen sprake van een beperking in de FML op item 4.16 en de te hanteren lasten lager zijn dan de normaalwaarde van vijftien kilogram, acht de rechtbank ook deze functie geschikt voor eiser. De rechtbank beantwoordt de vraag of aan het arbeidskundig onderzoek de juiste conclusies zijn verbonden over de mate waarin de betrokkene in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven derhalve bevestigend.
De gemachtigde van eiser heeft in de brief van 16 mei 2007 aangegeven dat verweerder in het besluit van 8 februari 2007 ten onrechte slechts een einddatum heeft vermeld van de loongerelateerde WGA-uitkering, te weten 31 augustus 2007. Volgens de gemachtigde van eiser had verweerder ook moeten beslissen over de WGA-uitkering na die datum. Volgens de gemachtigde van eiser stemt die handelwijze niet overeen met het feit dat het recht op een WGA-uitkering één uitkeringsrecht is.
Verweerder heeft in brieven die de rechtbank heeft ontvangen op 17 april 2007 en op 2 juni 2007 hierover opgemerkt dat er voor wat de inkomenseis betreft onzekerheid is. Volgens verweerder is hetgeen eiser per 31 augustus 2007 eventueel aan verdiensten uit arbeid geniet ten tijde van het besluit van 8 februari 2007 niet bekend. Om die reden is het volgens verweerder niet doenlijk al duidelijkheid te geven voor de periode na 31 augustus 2007.
De rechtbank onderschrijft deze zienswijze van verweerder. De rechtbank overweegt hiertoe dat de omvang van de verdiensten van eiser per einde loongerelateerde uitkering bepalend is voor het recht na de loongerelateerde uitkering: een WGA loonaanvullingsuitkering of een WGA vervolguitkering. De omvang van die verdiensten zijn ten tijde van het genomen besluit nog onbekend. Voorts is ongewis hoe die inkomsten zich nadien zullen ontwikkelen terwijl ook voor de duur van de WGA loonaanvullings- en vervolguitkering de omvang van de genoten inkomsten uit arbeid bepalend is. Nu de vaststelling van de WGA-uitkering per einde van de loongerelateerde uitkering afhankelijk is van veel factoren die zich eerst in de loop van de tijd laten kennen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht nog geen beslissing genomen over de periode na 31 augustus 2007. Het feit dat er recht is op één WGA-uitkering staat aan deze handelwijze niet in de weg.
De rechtbank zal gelet op al het bovenstaande het beroep gericht tegen verweerders besluit van 8 februari 2007 ongegrond verklaren.
3. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 21 september 2006 niet-ontvankelijk;
-gelast dat het UWV aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 38,-- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 13 april 2006 heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,--, te betalen door het UWV aan eiseres;
-verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 8 februari 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G. van Arem en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N.E. Moerman als griffier, op
De griffier is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden op:
echtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.