ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5640

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/600741-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen geslaagd beroep op noodweer in geweldszaak

In de zaak voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, met parketnummer 07/600741-06, heeft de rechtbank op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, zoals strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie, mr. S.J. Buis, eiste een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 224,95. De verdachte, geboren in 1984, werd bijgestaan door haar advocaat mr. M. van den Eshof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders de confrontatie met andere personen heeft opgezocht, wat leidde tot het openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon slagen, omdat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin het geweld kon plaatsvinden. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 60 dagen hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 224,95 aan de benadeelde partij, met de verplichting tot betaling aan de Staat van hetzelfde bedrag. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. G.H. Meijer, met mrs. G.J.J.M. Essink en H.M. Schaak als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07/600741-06
Uitspraakdatum : 19 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [...] 1984 te [plaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van den Eshof, advocaat te Dronten.
De officier van justitie, mr. S.J. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het primair tenlastegelegde tot:
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 224,95, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag en niet-ontvankelijkverklaring van het overige gevorderde;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het primair meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
primair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer en heeft betoogd dat haar cliënte dient te worden ontslagen van alle rechtvervolging.
De rechtbank overweegt hierover het navolgende. Uit de stukken van het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank kunnen opmaken dat de verdachte, samen met haar mededaders, zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin het openlijk geweld heeft kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel de rechtbank is het zelfs zo geweest dat de verdachte en haar mededaders de confrontatie met de personen waarmee zij in de trein onenigheid hadden gehad hebben opgezocht. Dit laatste leidt de rechtbank ondermeer af uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat zij achter die personen aangingen om verhaal te halen.
Onder deze omstandigheden kan het beroep op noodweer niet slagen.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 januari 2008, waaruit blijkt dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest,
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 224,95 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 224,95 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het primair tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres], van een bedrag van € 224,95 hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 224,95 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. G.J.J.M. Essink en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2008.