ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5485

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607376-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van mesgebruik tijdens vechtpartij

In de zaak tussen het openbaar ministerie en de verdachte, die op 19 februari 2008 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, eiste een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 5.600,-- aan de benadeelde partij. De verdachte werd beschuldigd van het steken of snijden van de benadeelde partij met een mes tijdens een vechtpartij op 17 oktober 2007. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren en dat de benadeelde partij zelf geen mes had gezien. De getuigenverklaringen verschilden aanzienlijk in hun beschrijvingen van het mes, wat de geloofwaardigheid van hun getuigenissen ondermijnde. Bovendien bleek uit het dossier dat de verwondingen van de benadeelde partij niet eenduidig waren toegebracht met een mes, en de verdachte was bij zijn aanhouding niet in het bezit van een mes.

Op basis van deze overwegingen sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. M.C.R. Verstraeten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607376-07
Uitspraakdatum : 19 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum] 1969,
[woonplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden.
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.600,--, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag;
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat verdachte [benadeelde partij] op 17 oktober 2007 met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp heeft gestoken of gesneden.
Daartoe is redengevend dat [benadeelde partij], die volgens de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] tijdens een vechtpartij in de woning van [getuige 2] en [getuige 3] door verdachte met een mes werd gestoken, heeft verklaard zelf geen mes te hebben gezien. Dit bevreemdt te meer daar het mes volgens de drie genoemde getuigen betrekkelijk groot was, in ieder geval 25 à 30 centimeter lang.
Voorts lopen de door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] gegeven beschrijvingen van het mes uiteen. Zo heeft getuige [getuige 3] tegenover de politie verklaard dat alleen het lemmet al 45 centimeter lang was. Tegenover de rechter-commissaris verklaart hij echter dat het (hele) mes 30 centimeter of iets langer was. [getuige 3] heeft verklaard dat het mes inklapbaar was, terwijl het volgens [getuige 2] niet inklapbaar was. Volgens de verklaring van [getuige 1] bij de politie ging het om een “drakenmes”, maar volgens zijn verklaring bij de rechter-commissaris was het een mes met “een soort ankerhaak” eraan. [getuige 3] heeft het echter over “een soort dolk”. Deze inconsistenties doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] op dit punt.
Voorts blijkt uit het zich in het dossier bevindende “registratieformulier Spoedeisende hulp / Acute opname registratie” niet eenduidig dat de verwondingen van [benadeelde partij] zijn toegebracht met een mes of ander scherp of puntig voorwerp. Uit dit formulier wordt immers niet duidelijk waar de diagnose, dat sprake is van een “[s]teek- /schampwond”, op is gebaseerd, anders dan op de verklaring van [benadeelde partij], welke verklaring – nu [benadeelde partij] zelf geen mes heeft gezien - kennelijk is gegrond op informatie van derden.
Ten slotte is van belang dat verdachte, die kort na de vechtpartij werd aangehouden, bij zijn aanhouding niet in het bezit was van een mes en dat ook in (de omgeving van) de woning van [getuige 2] en [getuige 3], waar de vechtpartij plaatsvond, geen mes is aangetroffen.
De verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] dient in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en G.J.J.M. Essink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2008.