ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5135

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/172 WWB
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens twijfel over feitelijke verblijfplaats en privacy-inbreuk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker, die in Olst staat ingeschreven, had bezwaar aangetekend tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Olst-Wijhe. De gemeente had twijfels over de feitelijke verblijfplaats van verzoeker, die volgens bankafschriften voornamelijk in Deventer zou verblijven. Verzoeker had verklaard dat hij ongeveer vier nachten per week in Deventer verbleef, maar dit later herroepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente verzoeker niet kon verplichten om zijn verblijfsgegevens buiten de gemeente te overleggen, omdat dit een inbreuk op zijn privacy zou zijn die niet in verhouding staat tot het doel van de controle. De voorzieningenrechter merkte op dat er andere, minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn voor de gemeente om de verblijfplaats van verzoeker te verifiëren, zoals huisbezoeken of observaties. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker voldoende had voldaan aan zijn inlichtingenplicht en dat de spoedeisendheid van de situatie, gezien het feit dat verzoeker sinds augustus 2007 geen uitkering meer had ontvangen, aanleiding gaf om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om de bijstandsverlening aan verzoeker zo snel mogelijk te hervatten totdat op het beroep is beslist. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 644,--, en het griffierecht van € 39,-- dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/172 WWB
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. E.L.W. Oyen, FNV Bondgenoten te Deventer,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Olst-Wijhe,
gevestigd te Olst, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 juli 2007 wordt verlaagd met 5% voor de duur van een maand. Bij dit besluit heeft verweerder verzoeker tevens de verplichting opgelegd om maandelijks aan verweerder door te geven hoeveel en welke dagen hij heeft verbleven op een door hem aan te geven adres in Deventer.
Tegen dit besluit is op 3 augustus 2007 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 6 augustus 2007, verzonden op 7 augustus 2007, heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2007 wordt opgeschort
Tegen dit besluit is op 9 augustus 2007 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn WWB-uitkering met ingang van 1 juli 2007 wordt ingetrokken.
Tegen dit besluit is op 4 september 2007 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 17 december 2007, verzonden op 21 december 2007, heeft verweerder verzoekers bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 25 januari 2008 beroep ingesteld. Op dezelfde datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen in de vorm van voortzetting van verzoekers bijstandsuitkering.
Verweerder heeft op 1 februari 2008 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is op 14 februari 2008 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn vader en zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Klompstra en M. Ortmans.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40, eerste lid van de WWB bepaalt dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
De enkele inschrijving in de GBA op een adres is niet bepalend voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft. Waar iemand woont dient ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep te worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Hierbij is bijvoorbeeld van belang van waaruit iemand zijn administratie voert, waar iemand zijn post ontvangt, of hij over een sleutel van de woning beschikt, waar zich de persoonlijke spullen en papieren van de betrokkene bevinden en waar hij slaapt, eet en zijn hobby’s uitoefent.
Blijkens de gedingstukken is verweerder uit overgelegde bankafschriften gebleken dat eiser, die in Olst staat ingeschreven bij zijn ouders, vrijwel alleen maar pint en betalingen verricht in Deventer. In verband hiermee is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat verzoeker voornamelijk bij zijn vriendin in Deventer verblijft. Verzoeker is hiermee door verweerder geconfronteerd. Verzoeker heeft daarop verklaard, dat hij zo’n 4 nachten per week in Deventer verblijft. Verzoeker heeft dit later herroepen. Bij verweerder is hierdoor twijfel blijven bestaan over de vraag of verzoeker wel zijn hoofdverblijf in de gemeente Olst-Wijhe heeft.
Bij het besluit van 25 juni 2007 heeft verweerder verzoeker de verplichting opgelegd maandelijks aan verweerder door te geven hoeveel en welke dagen hij verbleven heeft op een door hem aan te geven adres in Deventer.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat bij verweerder naar aanleiding van verzoekers pingedrag en verzoekers verklaringen met betrekking tot verblijf bij zijn vriendin in Deventer terecht het vermoeden is ontstaan dat verzoeker wellicht zijn hoofdverblijf heeft op een ander dan het door hem opgegeven adres.
De voorzieningenrechter merkt op dat in dit geval, gelet op artikel 40 van de WWB aan de orde is de vraag of verzoeker zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Olst-Wijhe. Voor de beantwoording van die vraag is niet in de eerste plaats relevant op welk adres verzoeker in Deventer heeft verbleven. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het opleggen van de verplichting aan verzoeker om het adres van zijn vriendin in Deventer door te geven moet worden aangemerkt als een inbreuk op de privacy van verzoeker en zijn vriendin die niet in verhouding staat tot het beoogde doel. Het doel is vast te stellen of verzoeker zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Olst-Wijhe. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder andere voor verzoeker minder nadelige middelen ter beschikking heeft om te controleren of verzoeker zijn hoofdverblijf daadwerkelijk op het door hem opgegeven adres binnen de gemeente heeft. Te denken valt daarbij aan een huisbezoek, dan wel observaties op verzoekers adres in Olst.
Ten aanzien van de door verweerder genoemde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep merkt de voorzieningenrechter op dat het in die gevallen ging om personen die weigerden mededeling te doen van hun verblijfsplaats binnen de bijstandsverlenende gemeente.
Wel is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder verzoeker mocht vragen om een overzicht van verblijf in en buiten de gemeente Olst-Wijhe. Dit overzicht is door verzoeker ook verstrekt. Vooralsnog is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verzoeker heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Ten aanzien van de spoedeisendheid merkt de voorzieningenrechter op, dat verzoeker al sedert augustus 2007 geen uitkering meer heeft ontvangen. Ter zitting heeft verzoeker hierover verklaard dat hij de bezwaarprocedure heeft kunnen overbruggen door geld te lenen van zijn ouders bij wie hij inwoont. Zijn ouders hebben hem ook te eten gegeven. Als gevolg van het niet langer ontvangen van de bijstandsuitkering is hij sedert een maand niet meer verzekerd voor de ziektekostenverzekering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert dit aan de zijde van verzoeker een voldoende spoedeisend belang op voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Aangezien, gelet op het vorenstaande, te verwachten valt dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal houden en het beroep zal leiden tot voortzetting van verzoekers bijstandsuitkering, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat verweerder zal worden opdragen de bijstandsverlening aan verzoeker zo spoedig mogelijk na verzending van deze uitspraak te hervatten totdat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van 8:84 jo. artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op
€ 644,-- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x
€ 322,-- x wegingsfactor 1). Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 39,-- wordt vergoed.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder de bijstandsverlening aan verzoeker dient te hervatten zo snel als mogelijk is na verzending van deze uitspraak totdat op verzoekers beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,--, te betalen door de gemeente Olst-Wijhe aan verzoeker;
- gelast dat de gemeente Olst-Wijhe aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad
€ 39,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G. van Arem, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W. Veldman als griffier, op 18 februari 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.