ECLI:NL:RBZLY:2007:BD4301

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125561 - HA ZA 06-1285
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding wegens wanprestatie in een overeenkomst tot afvoer van uien

In deze zaak vorderde eiser, een particulier, van gedaagde, een besloten vennootschap, betaling van een schadevergoeding van € 7.472,96 wegens wanprestatie. De partijen hadden op 30 april 2005 een overeenkomst gesloten waarbij gedaagde zich verplichtte om 400 ton uien van eiser af te voeren. Eiser stelde dat gedaagde in haar verplichtingen tekort was geschoten door de uien niet tijdig af te voeren, waardoor hij extra kosten had moeten maken voor het bewaren en afvoeren van de uien. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in totaal 200 ton uien heeft afgevoerd, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden die de door gedaagde bespaarde kosten overstijgt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het uitblijven van de afvoer van de uien schade heeft geleden die hoger is dan het bedrag dat gedaagde had kunnen berekenen voor de afvoer. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 24 oktober 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 125561 / HA ZA 06-1285
Vonnis van 24 oktober 2007
in de zaak van
de heer [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.H.H. Nauta,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
procureur mr. J.T. Fuller.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Eerder is in deze procedure een incidenteel vonnis gewezen dat op 25 april 2007 is uitgesproken. Vervolgens heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord, waarna bij tussenvonnis van 27 juni 2007 een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft op 2 oktober 2007 plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Door bemiddeling van een derde, Lamsi Agri Consult, is op 30 april 2005 tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen waarbij [gedaagde] zich heeft verbonden om in week 20 van 2005 400 ton uien, die door [eiser] op de locatie “[adres] te [woonplaats]” aan [gedaagde] zouden worden geleverd, af te voeren tegen een door [eiser] aan te betalen prijs van € 1,40 per 100 kg ofwel € 14,00 per ton, exclusief BTW.
2.2. De 400 ton uien waren van het oogstjaar 2004 en waren per 1 mei 2005 onverkoopbaar voor menselijke consumptie.
2.3. [gedaagde] heeft voor het afvoeren van de uien containers op het laadadres gezet, welke containers door [eiser] diende te worden gevuld.
2.4. [gedaagde] heeft op 26 mei 2005 (week 21), 6 juni (week 23), 14 en 17 juni
(week 24), 20 en 24 juni (week 25) en 29 juni (week 26) van 2005 in totaal 200 ton uien bij [eiser] opgehaald en afgevoerd.
2.5. [eiser] heeft de resterende 200 ton uien omstreek eind juni / begin juli 2005 zelf uitgereden op het aan hem toebehorende land, gelegen te [woonplaats].
2.6. [gedaagde] heeft bij facturen van 7 juni en 30 juni 2005 in totaal € 3.406,97 voor de 200 ton afgevoerde uien bij [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft dit bedrag voldaan door betalingen op 8 augustus en 12 september 2005.
2.7. Op 13 februari 2006 heeft [eiser] een bedrag van € 6.341, te vermeerderen met BTW, bij [gedaagde] in rekening gebracht voor de kosten van bewaren, afvoer en uitrijden van de resterende 200 ton uien. [gedaagde] heeft daartegen geprotesteerd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.472,96, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering en het daartegen gevoerde verweer
Op wat [eiser] aan zijn vordering en [gedaagde] aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. [eiser] heeft aan zijn vordering op [gedaagde] ten grondslag gelegd dat deze in haar verplichtingen tekort is geschoten door de uien niet althans niet tijdig af te voeren zodat hij genoodzaakt is geweest om over een langere periode bewaarkosten te maken en daarnaast om 200 ton uien zelf af te voeren en uit te rijden. De daarmee gemoeide kosten kunnen worden begroot op achtereenvolgens € 1.091, € 4.125 en € 1.125, ofwel € 6.341 in totaal, aldus [eiser].
5.2. Met zijn betoog miskent [eiser] echter dat de door hem gestelde tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] voor hem eveneens een voordeel heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 6:100 BW, bestaande uit de bespaarde kosten voor het afvoeren van de resterende 200 ton uien, voor welke afvoer [gedaagde] € 3.332,00 inclusief BTW zou hebben berekend (200 × € 14 × 1,19). Wat er overigens van de vordering zij, er is daardoor alleen schade aan de zijde van [eiser] indien het nadeel van het uitblijven van een (tijdige) afvoer van de uien dat bespaarde bedrag overstijgt.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn eventuele schade boven laatstgemeld bedrag uitstijgt.
5.3.1. [eiser] stelt immers wel dat hij vanwege het uitblijven van een (tijdige) afvoer van de 400 ton uien in week 20 van 2005 bewaarkosten heeft moeten maken doch hij heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij, nadat hij de beslissing had genomen om de partij uien wegens onverkoopbaarheid af te laten voeren, de klimaatbeheersing / koeling van de uienopslag per 1 mei 2005 heeft uitgezet. Daarvan uitgaande valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [eiser] door een langere opslag na 1 mei 2005 met (meer) bewaarkosten ten bedrage van € 1.091 is geconfronteerd.
5.3.2. Voor zover [eiser] ter onderbouwing van dat bedrag van € 1.091 stelt dat door het niet (tijdig) afvoeren van de uien het voor hem niet mogelijk was om de loods te verhuren als opslag voor caravans en hij daardoor een vergoeding is misgelopen van € 40 per jaar per strekkende meter loods, geldt dat [eiser], gelet op het aanstaande zomerseizoen, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen dragen dat hij in de periode van week 20 tot en met week 26 van 2005 dergelijke stallingvergoedingen is ontgaan. Ook vanuit dat perspectief bezien is niet aannemelijk geworden dat [eiser] door het langer bewaren van de uien schade heeft geleden.
5.3.3. [eiser] heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat hij geen andere mogelijkheid had dan het afvoeren naar en het uitrijden van de uien op zijn land in [woonplaats] in plaats van zijn land te [woonplaats], alwaar de uien waren opgeslagen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:101 BW was [eiser] immers binnen redelijke grenzen gehouden tot het nemen van maatregelen die zijn schade zouden beperken. Aangezien [eiser] niet heeft bestreden dat het voor hem ook mogelijk was geweest om de uien uit te rijden op het land naast de uienopslag in [woonplaats], betekent dat dat [eiser] de meerkosten, verbonden aan het afvoeren van de uien naar [woonplaats], niet op [gedaagde] kan afwentelen en zelf dient te dragen. Nu het grootste deel van het ter zake gestelde schadebedrag ad € 4.125 volgens de door [eiser] gegeven toelichting bestaat uit een vergoeding van de tijd gemoeid met het afvoeren van de uien naar [woonplaats], is daarvan het gevolg dat in ieder geval meer dan de helft van dat gestelde bedrag door [eiser] zelf gedragen moet worden.
5.3.4. Wat hiervoor is overwogen, brengt mee dat de (eventuele) schade van [eiser] in geen geval het in punt 5.2. genoemde bedrag overstijgt. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van het voor het uitrijden van de uien gestelde bedrag van € 1.125, blijft een eventuele schade van [eiser] met een hoogst mogelijke som van € 3.187,50 (€ 1.125 + 50% van € 4.125) immers steken onder het bedrag van € 3.332.
5.4. De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat per saldo niet is gebleken van schade die door [eiser] zou zijn geleden. Zijn vordering stuit dan ook al om die reden af.
5.5. Het voorgaande brengt mee dat onbesproken kan worden gelaten of, en zo ja in hoeverre, sprake zou zijn van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] en of [gedaagde] ter zake in verzuim is geraakt, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist.
5.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. De door [eiser] te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 768,00 aan salaris procureur (2,0 punten × tarief € 384,00).
5.7. Bij incidenteel vonnis van 25 april 2007 is de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. Gelet daarop en gezien het feit dat [gedaagde] in het incident in het ongelijk is gesteld, zal zij in de kosten van het incident worden verwezen, welke kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 384,00 aan salaris procureur (1 punt × tarief € 384,00).
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 768,00;
6.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
6.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.