vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 117824 / HA ZA 06-249
Vonnis van 7 november 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in het verzet,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. B.J.Th. Bouma te Enschede,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelend te Zwolle,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. R.S. Wertheim.
Partijen zullen hierna [A] en de Provincie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende overlegging producties
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot opheffing van de schorsende werking van het verzet met producties
- de conclusie van antwoord in het incident
- het incidenteel vonnis van 17 januari 2007
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] exploiteert een afvalverwerkend bedrijf en heeft met name als activiteiten het sorteren en scheiden van bedrijfsafval en grof huishoudelijk afval, het zeven en sorteren van bouw- en sloopafval en het shredderen van afvalhout.
2.2. Op 1 juli 1999 is aan [A] een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. Op 18 juni 2002 is aan [A] een revisievergunning verleend.
2.3. Gedeputeerde Staten (hierna te noemen GS) hebben bij besluit van 8 februari 2005 een last onder dwangsom opgelegd aan [A] wegens het overtreden van artikel 8.1, eerste lid, sub b, van de Wet milieubeheer, en voorschrift 11.5.2, verbonden aan de bij besluit van GS van 18 juni 2002 aan [A] verleende milieuvergunning.
In het besluit van 8 februari 2005 staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“gelasten wij u;
1. met betrekking tot artikel 8.1 Wm: het niet vergunde gebruik van de scheidingsinstallatie, geplaatst aan de achter- en zijkant van de sorteerloods voor het bouw- en sloopafval, te staken en gestaakt te houden.
2. met betrekking tot artikel 8.1 Wm: het niet vergunde gebruik van de nashredder, merk Doppstadt, type AK-430, Profi, dan wel enig ander type nashredder te staken en gestaakt te houden.
3. met betrekking tot artikel 8.1 Wm/1.1.1: het niet vergunde gebruik van de hoofdshredder, merk Doppstadt, type DW-3060, Büffel, dan wel enig ander type niet vergunde hoofdshredder te staken en gestaakt te houden. (…)
8. met betrekking tot voorschrift 11.5.2.: te bewerkstelligen dat de opslag van losse afvalstoffen plaatsvindt in een gebouw of in dichte en vloeistofdicht afgedekte containers conform voorschrift 11.5.2, dan wel op een andere geschikte wijze, ter beoordeling van ons college, er voor te zorgen dat voldaan wordt aan het gesteld in voorschrift 11.5.2.”
De dwangsombeschikking bepaalt, dat [A] een dwangsom verbeurt per keer dat geconstateerd wordt dat er sprake is van een overtreding, waarbij deze constatering maar éénmaal per maand gedaan kan worden,
- terzake overtreding 1. een dwangsom ter hoogte van van EUR 10.000,--
- terzake overtreding 2. een dwangsom ter hoogte van EUR 25.000,--
- terzake overtreding 3. een dwangsom ter hoogte van EUR 20.000,--.
De dwangsombeschikking bepaalt dat [A] terzake overtreding 8. een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,-- per keer dat geconstateerd wordt dat er sprake is van een overtreding, waarbij deze constatering maar éénmaal per week gedaan kan worden.
2.4. Tijdens controles op 24 maart 2005, 6 juni 2005 en 7 juli 2005 is geconstateerd dat de scheidingsinstallatie in werking was.
Tijdens een controle op 16 maart 2005 is geconstateerd dat de nashredder merk Doppstadt, type AK-430, Profi in werking was.
Tijdens een controle op 16 maart 2005 is geconstateerd dat de hoofdshredder merk Doppstadt, type DW-3060, Büffel in werking was.
Tijdens controles op 3 juni en 7 juli 2005 is geconstateerd dat er sprake was van losse opslag in strijd met voorschrift 11.5.2 zonder afdoende overkapping van fijn houtstof op het buitenterrein, van sorteerzeefzand, van fijne fractie en van los tapijtafval, plastic en dakleer.
2.5. Bij brieven van 7 april 2005 en 14 juli 2005 heeft de Provincie aan [A] medegedeeld dat de laatste dwangsommen heeft verbeurd.
2.6. Bij besluit van 19 juli 2005 hebben GS het bezwaar, dat [A] tegen het besluit van 8 februari 2005 had ingediend, ongegrond verklaard. GS hebben daarbij ambtshalve het besluit van 8 februari 2005 gewijzigd in die zin dat de lasten ter zake van de overtredingen onder de nummers 4, 5, 6 en 7 worden ingetrokken, omdat sprake is van concreet zich op legalisatie van de activiteiten door middel van de door [A] aangevraagde veranderingsvergunning. Tegen deze beslissing is [A] niet in beroep gegaan.
2.7. Op 6 september 2005 heeft [A] mondeling zijn zienswijze gegeven op het voornemen van GS een bestuurlijke sanctie op te leggen wegens diverse overtredingen van de milieuvergunning.
2.8. Bij brief van 7 september 2005 hebben GS besloten over te gaan tot invordering van de dwangsommen voor een bedrag van EUR 77.000,--, ter zake van de overtredingen 1, 2, 3 en 8.
2.9. Op 13 september 2005 heeft een bespreking tussen [A] en de Provincie plaatsgevonden.
2.10. Op 2 december 2005 heeft de Provincie aan [A] een dwangbevel van GS van 25 november 2005 laten betekenen ten behoeve van de invordering van een bedrag van EUR 77.000,-- wegens verbeurde dwangsommen.
3. Het geschil
3.1. Lefert [A] Holding B.V. vordert in de hoofdprocedure hem tot goed-opposant te verklaren, het verzet tegen het dwangbevel van GS van 25 november 2005, op verzoek van de Provincie op 2 december 2005 aan [A] betekend, gegrond te verklaren en dit bevel buiten effect te stellen, met veroordeling van de Provincie Overijssel in de kosten van deze procedure.
3.2. De Provincie Overijssel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [A] in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. [A] stelt dat GS hebben verzuimd [A] in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen omtrent hun voornemen een dwangbevel uit te vaardigen. Het dwangbevel is een beschikking, hetgeen meebrengt dat de betrokkenen ingevolge art. 4:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevoren moeten worden gehoord. Het horen op 6 september 2005 had aldus nog steeds [A] betrekking op het opleggen van een last onder dwangsom en niet op de invordering van de dwangsommen.
De Provincie stelt daartegenover dat een dwangbevel geen besluit is. Voorts is [A] door het niet toepassen van art. 4:8 Awb niet in zijn belangen is geschaad en er is sprake van een uitzondering op de hoorplicht ingevolge art. 4:11 sub b Awb.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Een beschikking is een besluit dat niet van algemene strekking is. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. Zij houdt een publiekrechtelijke rechtshandeling in, dit ter onderscheiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Het uitvaardigen van een dwangbevel gebeurt op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Deze bevoegdheid kan niet door een ieder worden uitgeoefend, zoals bij een privaatrechtelijke rechtshandeling het geval is, maar berust enkel bij een bestuursorgaan, die daarbij eenzijdig ingrijpt in andermans rechtspositie.
De rechtbank is daarom van oordeel, dat een dwangbevel een beschikking is. Art. 4:8 Awb is mitsdien van toepassing.
4.4. De Provincie heeft [A] niet voorafgaande aan het dwangbevel gehoord. [A] heeft evenwel blijkens de hierboven weergegeven feiten voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. [A] heeft bovendien geen feiten en omstandigheden gesteld, die niet reeds bij GS bekend waren. Er was mitsdien sprake van een uitzondering op de hoorplicht en [A] is niet in zijn belangen geschaad.
4.5. Tegen de beslissing op bezwaarschrift van 19 juli 2005 is [A] niet in beroep gegaan. Die beslissing heeft daarmee formele rechtskracht gekregen. Derhalve staat niet meer ter beoordeling of het dwangsombesluit zowel wat betreft zijn wijze van totstandkoming als wat betreft zijn inhoud, juist is. De rechtmatigheid van het achterliggende dwangsombesluit staat niet meer ter discussie. Aan de orde is slechts of het bestuursorgaan met de invordering onrechtmatig handelt jegens [A].
4.6. [A] betwist niet de, tijdens de diverse controles geconstateerde, overtredingen van de dwangsombeschikking.
[A] stelt dat doel en strekking van de last onder dwangsom zijn - voor zover het de scheidingsinstallatie, de nashredder en de hoofshredder betreft -, dat er geen toename zal zijn van de geluidbelasting.
De Provincie verweert zich met de stelling dat doel en strekking van de last onder dwangsom zijn, dat [A] het niet vergunde gebruik van de scheidingsinstallatie, de nashredder en de hoofdshredder dient te staken.
4.7. De rechtbank overweegt als volgt. Het is juist, zoals [A] stelt en de Provincie niet weerspreekt, dat de rechter in de verzetprocedure de vrijheid heeft om de last tot een concreet omschreven prestatie, zoals in de onderhavige dwangsombeschikking, naar doel en strekking ervan uit te leggen.
De last aan [A] om het niet vergunde gebruik van de scheidingsinstallatie, de nashredder en de hoofdshredder te staken is gebaseerd op de Wet milieubeheer. Die wet verbiedt een inrichting zonder daartoe verleende vergunning te veranderen of de werking daarvan te veranderen of in werking te hebben.
Doel en strekking van de dwangsombeschikking zijn dus, dat het niet vergunde gebruik dient te worden gestaakt.
Wat er voorts ook zij van het al dan niet vergund zijn van de in het dwangsombesluit genoemde scheidingsinstallatie, de nashredder, merk Doppstadt, type AK-430, Profi, en de hoofdshredder, merk Doppstadt, type DW-3060, Büffel, dat kan gezien de formele rechtskracht van de beslissing van 19 juli 2005 geen onderwerp van discussie meer zijn. Het geluidniveau van de scheidingsinstallatie, de nashredder en de hoofdshredder is gezien het vorenstaande in deze procedure niet meer aan de orde.
4.8. [A] stelt voorts, dat doel en strekking van de last onder dwangsom zijn – voor zover het voorschrift 11.5.2 van de vergunning van 18 juni 2002 betreft -, het voorkomen van verontreiniging van de bodem door de opslag van losse verontreinig(en)de afvalstoffen. Verontreiniging van de bodem door de zeer tijdelijke opslag van lang niet altijd verontreinigd sorteerzand bij droog weer is uitgesloten.
De Provincie verweert zich met de stelling dat doel en strekking van de last onder dwangsom zijn, dat losse afvalstoffen in overeenstemming met de aan de vergunning verbonden voorschriften dienen te worden opgeslagen.
4.9. De rechtbank overweegt dat doel en strekking van de last onder dwangsom zijn, dat de vergunning - in dit geval voorschrift 11.5.2 van de vergunning - dient te worden nageleefd. Voorschrift 11.5.2 bepaalt, dat de opslag van losse afvalstoffen moet plaatsvinden in een gebouw of in dichte en vloeistofdicht afgedekte containers. De vraag of de door [A] voorgestane wijze van opslag buiten al dan niet tot bodemverontreiniging zal leiden heeft betrekking op de rechtmatigheid van de milieuvergunning dan wel het dwangsombesluit, maar die is hier niet meer aan de orde. De stellingen raken de rechtmatigheid van de invordering niet.
4.10. [A] stelt dat de invordering van de ten aanzien van voorschrift 11.5.2 verbeurde dwangsommen in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid, omdat in het Toezichtsrapport van 13 oktober 2005 ambtelijk is geadviseerd niet tot invordering over te gaan. In de omstandigheid dat de last is uitgevoerd, zij het te laat, had aanleiding moeten worden gevonden af te zien van invordering van het verbeurde.
De Provincie stelt daartegenover, dat het aan de Provincie is om te besluiten tot invordering.
De rechtbank overweegt, dat het toezichtsrapport van 13 oktober 2005 een ambtelijk advies is en dat het aan GS is om te besluiten of tot invordering wordt overgegaan. Te late nakoming van een last onder dwangsom, maakt de invordering niet onrechtmatig.
4.11. Door [A] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de invordering onrechtmatig is. De in het dwangbevel opgenomen invorderingskosten zijn niet betwist door [A] en staan dus vast. Het verzet zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4.12. [A]Lefert [A] Holding B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie worden begroot op:
- vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.152,00
De door de Provincie gevorderde veroordeling tot betaling van het nasalaris van de procureur ad EUR 131,00 zal als niet weersproken worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet ongegrond,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op EUR 1.152,00, alsmede tot betaling van het nasalaris van de procureur ad EUR 131,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.