vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 127107 / HA ZA 06-1472
Vonnis van 7 november 2007
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. R. ter Haar,
advocaat mr. G.J.F.M. Linders te Valkenburg a/d Geul,
de stichting
STICHTING IJSSELMEERZIEKENHUIZEN,
gevestigd te Emmeloord,
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vanaf 1998 kreeg [eiseres] lichamelijke klachten. Bij [eiseres] en haar huisarts, dr. [A], ontstond de verdenking dat [eiseres] het syndroom van Cushing zou hebben.
2.2. Op 3 mei 2001 bezocht [eiseres] dr. [B], internist bij het ziekenhuis. Er werd laboratoriumonderzoek en radiologisch onderzoek gedaan, mede gericht op de mogelijkheid van het syndroom van Cushing. De uitslagen van onderzoeken naar de spiegels van aldosteron en cortisol in het bloed en de waarde van VMA in de urine waren normaal.
Een echografie van de bovenbuik bracht de bijnieren niet goed in beeld, waarna op 26 juni 2001 met een specifieke vraagstelling naar de bijnieren een CT scan van de buik werd gemaakt. Radioloog [C] schreef naar aanleiding van de scan:
“Afbeelding van de bijnieren. Deze zijn niet vergroot. (…) Conclusie: CT bijnieren: de bijnieren tonen geen aanwijzingen voor R.I.P.” (ruimte innemend proces).
Op 20 juli 2001 schreef dr. [B] aan de huisarts van [eiseres] dat de bijnieren niet waren vergroot en dat er geen aanwijzing bestond voor een bijniertumor.
Dr. [B] heeft [eiseres] onder controle gehouden.
2.3. Het ging steeds slechter met [eiseres] in de daarop volgende twee jaren. Zij belandde in april 2002 met ernstig depressieve klachten/psychische problematiek in een kliniek in Den Dolder.
2.4. Na een CT scan op 30 juni 2003 schreef radioloog dr. [D] op 2 juli 2003 over de bijnieren dat een ronde structuur van 2 cm werd gezien, dat “imponeert als een vergrote bijnier”.
Naar aanleiding van een MRI scan van de buik concludeerde radioloog [E] bij schrijven van 24 juli 2003 dat sprake was van een “tumor li(nker) bijnier”.
Op 1 augustus 2003 schreef dr. [B] aan de huisarts van [eiseres] dat de mogelijkheid van Cushing niet was uitgesloten.
2.5. Na verwijzing naar het AZG werd op 17 oktober 2003 mede namens prof. dr. [F], internist-endocrinoloog, geschreven:
“Retrospectief is op een CT abdomen van 2001 ook al een aanwijzing voor een klein proces in de linkerbijnierregio.(…) Conclusie: mogelijk syndroom van Cushing bij proces linkerbijnier. Analyse volgt.”
Aan de huisarts schrijft hij op 11 november 2003:
“Bovengenoemde patiënte werd opgenomen i.v.m. een syndroom van Cushing, waarbij het bleek te gaan om een syndroom van Cushing op basis van een bijnierafwijking links. (…) Bij revisie van de CT 2001 bleek overigens ook op dat moment reeds een bijnierafwijking links te bestaan.”
Op 19 januari 2004 heeft [eiseres] een bijnieroperatie ondergaan in het AZG.
2.6. [eiseres] heeft bij brief van 15 maart 2004 het ziekenhuis aansprakelijk gesteld omdat – kort gezegd – de CT scan van 26 juni 2001 niet goed is beoordeeld, waardoor de juiste diagnose (syndroom van Cushing) is gemist.
2.7. Partijen hebben in gezamenlijk overleg besloten om prof. dr. G.J. den Heeten de foto’s uit 2001 te (laten) herbeoordelen. Bij brief van 4 oktober 2004 heeft de verzekeraar van het ziekenhuis, MediRisk, hem verzocht de scan van 26 juni 2001 ongeschoond, in de dagelijkse routine, te (laten) beoordelen zonder kennis van het verdere beloop, met geen andere informatie dan de radioloog destijds had. De vraagstelling luidde als volgt:
“1. Hoe luidt uw beoordeling van de scan?
2. Heeft de betrokken radioloog bij zijn beoordeling onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden verwacht had mogen worden?
2.8. Bij brief van 2 november 2004 rapporteerde prof. dr. Den Heeten onder meer:
“Naar aanleiding van uw verzoek om de foto’s (…) te laten herbeoordelen, kan ik u het volgende mededelen. Bij ons is dat niet goed mogelijk (…). Wel heb ik enige radiologen hier op de afdeling foto’s zonder informatie voorgehangen. Verder heb ik enkele radiologen de foto’s met verkeerde informatie voorgehouden. Het eerste wat direct opviel, was de steatotische lever met daarin mogelijke haarden/gebieden van focale non steatose. De bijnier tumor links werd in wisselende mate opgepikt. Dit wordt veroorzaakt doordat de afwijking in het meest dorsale deel van de poot van de bijnier zit en vrij gemakkelijk als bijmild kan worden gezien. Een enkele assistent zag het direct en noemde het ook een bijnier tumor, terwijl een enkele ervaren radioloog die ik had gebiased op leverafwijkingen er moeite mee had om te accepteren dat het een reële afwijking betrof.
Mijn eigen mening is dat bij gericht scannen van de bijnier, met een specifieke vraagstelling in die richting, de afwijking als zodanig gezien had moeten worden. Dat er een onzekere diagnose uit was gekomen en dat de mogelijkheid van een bijmild was genoemd, lijkt mij zeer goed mogelijk. Locatie van de afwijking is enigszins atypisch. Zoals ik in het bovenstaande heb gemeld was het een minder straight forward geval dan ik zelf (inmiddels gebiased) had gedacht.”
2.9. Naar aanleiding van het rapport is er tussen partijen discussie ontstaan. De daarop betrekking hebbende correspondentie is aan prof. dr. Den Heeten toegezonden met het verzoek om een aanvullende reactie.
Op 2 juni 2005 heeft prof. dr. Den Heeten aanvullend gerapporteerd, waarbij hij onder meer het volgende heeft opgemerkt:
“Een radiologische beoordeling is een onderdeel van het medisch handelen in het algemeen. Een goede radioloog mist zaken, maar behoort vervolgens goed aanspreekbaar te zijn als zijn beoordeling niet past in het geheel. Hij participeert in multidisciplinaire besprekingen, laat zijn onderzoeken zien en is bereid zijn handelen en beoordeling ter discussie te stellen. Als er vragen blijven, schroomt hij niet de patiënt te laten terug komen voor een herhaling of een gericht onderzoek met een andere modaliteit. Helemaal optimaal is het als hij de patiënt hiervan op de hoogte stelt en de vervaardigde beelden op een begrijpelijke manier bespreekt. Hij is hierbij mede afhankelijk van de behandelende dokters. De houding van de behandelende dokters is weer afhankelijk van de rol die de radioloog als laagdrempelig en goed aanspreekbaar consulent speelt. De fase van de eerste beoordeling van een onderzoek is dus een onderdeel van het functioneren en moet worden gezien binnen de gehele keten.
Als objectief arbiter ben je eigenlijk al verloren als je een map krijgt ter herbeoordeling. Je weet dat er discussie is over een beoordeling nog voordat je de brief hebt gelezen. Dat noemde ik "bias" in mijn brief. Optimaal zou zijn een systeem waarin we in staat zijn om met de originele klinische gegevens het onderzoek in de routine van de dagelijkse praktijk aan een aantal radiologen aan te bieden. Slechts dan kan dit specifieke onderdeel van het functioneren van de radioloog (de perceptie, het oppikken van afwijkingen) tegen de gangbare praktijk van de beroepsgroep worden uitgezet. (…)
In dit geval verzocht MediRisk mij zoals hierboven te handelen. Ik heb hierbij aangeven dat dit niet kon. Wel heb ik bewust gemanipuleerd met de klinische gegevens. De simpele boodschap was, als ze ondanks "het verkeerde been", allemaal meteen over die bijniertumor vallen, dan kan de uitspraak wat harder zijn. Dat was dus niet het geval. Resteert de mogelijkheid hetzelfde te doen op een andere afdeling met het verzoek: "Zit hier een bijnier tumor"? Naar mijn mening zal in een dergelijk geval de afwijking als zodanig in de meeste gevallen worden gezien. Gezien mijn werkzaamheden op het AMC en het UMC St. Radboud (ook volledig digitaal) kan ik hier zo u wenst een rol spelen. Een tweede arbiter kan ook uiteraard.
U moet mijn uitgebreide (en wellicht voor u moeilijk te hanteren en veel te genuanceerde) reactie zien in het licht van mijn belangstelling voor visuele perceptie en mijn mening over de relatieve waarde van herbeoordelingen zoals die in het verleden gebruikelijk waren.
Ten aanzien van mijn persoonlijke mening (verwoord in mijn vorige rapport) heb ik niets toe te
voegen.”
2.10. Vervolgens is namens [eiseres] aan prof. dr. Den Heeten de vraag gesteld, samengevat, of het ziekenhuis de norm van een redelijk bekwaam arts gehaald heeft door de bijniertumor in juni 2001 te missen, tegen welke vraagstelling door het ziekenhuis bezwaar is gemaakt.
De reactie van prof. dr. Den Heeten van 15 maart 2006 luidde als volgt:
“In mijn brieven (…) heb ik geprobeerd de aan mij gestelde vraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik heb daarbij de beperkingen van een dergelijke beoordeling door ondergetekende aangegeven. (…) Helaas liggen, evenals elders in de maatschappij, in de geneeskunde de zaken zelden zo zwart-wit dat een eenduidig antwoord mogelijk is.
Verder heb ik aan de eerder genoemde brieven niets toe te voegen.”
2.11. Op 12 oktober 2005 heeft het ziekenhuis aansprakelijkheid definitief afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – op grond van toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst veroordeling van het ziekenhuis tot betaling van een schadevergoeding van EUR 48.424,32, vermeerderd met rente en kosten.
Zij stelt daartoe dat (de artsen van) het ziekenhuis in de zomer van 2001 de diagnose (syndroom van Cushing) hebben gemist, waardoor zij schade heeft geleden.
3.2. Het ziekenhuis betwist dat er is gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden anno 2001 mocht worden verwacht Subsidiair voert het ziekenhuis verweer tegen de schadevordering. Ten eerste ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade, daarnaast is de schade onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd en zouden de kosten deels ook gemaakt zijn bij een tijdige diagnose.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Tekortkoming?
4.1. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of het ziekenhuis toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen partijen. Bij de beoordeling van het handelen van medisch specialisten is de maatstaf de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (o.a. Hoge Raad, 09-11-1990, NJ 1991, 26).
4.2. Terwijl [eiseres] aanvankelijk het handelen van radioloog [C] aan de kaak stelt (punt 27 dagvaarding) formuleert zij haar verwijt bij conclusie van repliek onder 2 aldus dat het ziekenhuis, althans dr. [B] de juiste diagnose heeft gemist.
Waar [eiseres] haar onvrede op dr. [B] lijkt te richten overweegt de rechtbank dat er geen directe aanwijzingen zijn dat dr. [B] heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mag worden verwacht. Vaststaat immers dat in 2001 noch uit laboratoriumonderzoek noch uit de CT-scan voor hem bijzonderheden zijn gebleken die tot bedoelde diagnose hadden moeten leiden. Het is niet aan de internist, maar aan de radioloog om een CT-scan op adequate wijze te beoordelen. Dat dr. [B] [eiseres] op een wijze heeft bejegend, die door haar als zeer onprettig is ervaren, hetgeen het ziekenhuis overigens niet heeft betwist, is uiteraard jammer, en het zou de betreffende specialist hebben gesierd wanneer hij [eiseres] in die klacht serieus zou hebben genomen, maar op zichzelf maakt het zijn handelen niet, zeker niet zonder meer, onzorgvuldig.
4.3. Voor beantwoording van de vraag of de radioloog van het ziekenhuis, [C], heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist mag worden verwacht is van belang dat vaststaat dat [C] niet heeft gerapporteerd over een afwijking aan de linker bijnier op de CT-scan in 2001, terwijl deze toen wel te zien was.
4.4. Partijen hebben ervoor gekozen prof. dr. Den Heeten als onafhankelijk deskundige in te schakelen. Over diens rapportage is tussen partijen discussie ontstaan.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat uit de rapporten duidelijk volgt dat de radioloog met het missen van de afwijking onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze rapportage tussen partijen bindend is.
Het ziekenhuis meent dat de rapportage van prof. dr. Den Heeten niet van doorslaggevende betekenis kan zijn. De conclusie die [eiseres] eruit trekt is volgens het ziekenhuis niet juist.
Uit de rapportage van prof. dr. Den Heeten blijkt, aldus het ziekenhuis, dat de afwijking niet zonder meer gezien had moeten worden. Omdat de foto’s niet in de dagelijkse routine zijn beoordeeld, wisten de radiologen dat de kans dat er iets mee aan de hand zou moeten zijn groot was. Desondanks is de afwijking niet altijd herkend. Het enkele feit dat een radioloog een afwijking heeft gemist brengt nog niet mee dat er onzorgvuldig is gehandeld.
4.5. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat in een situatie waarin beide partijen invloed hebben kunnen uitoefenen op de persoon van de deskundige, de aan hem verstrekte informatie en gestelde vragen diens rapport doorslaggevend is en dat geen nieuw onderzoek plaatsvindt.
De genuanceerde, gemotiveerde rapportage van prof. dr. Den Heeten, zoals weergegeven in de rov. 2.8 tot en met 2.10, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat weliswaar niet elke radioloog die de CT-scan van 2001 beoordeelt de afwijking opmerkt, maar dat de afwijking, bij gericht scannen van de bijnier, met een specifieke vraagstelling in die richting, wel als zodanig gezien had moeten worden. Als niet door het ziekenhuis weersproken staat vast dat in 2001 met betrekking tot de CT-scan gericht is gevraagd naar de grootte van/afwijkingen aan de bijnieren. Dat brengt dan ook mee dat de afwijking gezien had moeten worden en dat radioloog [C] niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
De vermelding van prof. dr. Den Heeten dat het zijn ‘eigen mening’ is, maakt dat niet anders, aangezien een deskundigenrapportage nooit anders dan een eigen mening behelst. Dat deze niet objectief of onafhankelijk zou zijn is niet gesteld. Voor een nieuw deskundigenonderzoek ziet de rechtbank op grond van het voorgaande geen aanleiding. Het antwoord van prof. dr. Den Heeten kan in dit geval niet anders worden geïnterpreteerd dan dat niet is voldaan aan de in rov. 4.1 geformuleerde norm.
Dit heeft tot gevolg dat het ziekenhuis toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst en daarmee aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiseres] geleden schade.
Causaal verband en schade
4.6. Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat indien in 2001 zou zijn vastgesteld dat de linkerbijnier was vergroot nog niet vaststaat dat bij nader onderzoek zou zijn geconcludeerd dat [eiseres] leed aan het syndroom van Cushing.
Dit verweer faalt. Uitgaande van de conclusie van prof. dr. Den Heeten dat de bijniertumor had moeten worden opgepikt ligt het dermate voor de hand dat de constatering van de tumor tot nader onderzoek zou hebben geleid, dat het ziekenhuis beter had moeten onderbouwen waarom, bij nader onderzoek, die diagnose mogelijk niet zou zijn gesteld. Dit geldt te meer aangezien twee jaar later, toen bij een scan wel een tumor werd gezien, deze diagnose vervolgens wel is gesteld.
4.7. [eiseres] heeft een groot aantal schadeposten opgevoerd. Het ziekenhuis bestrijdt dat alle posten een daadwerkelijk en rechtstreeks gevolg zijn van het niet tijdig diagnosticeren van het syndroom van Cushing.
De rechtbank stelt voorop dat slechts kosten voor vergoeding in aanmerking komen die in zodanig verband staan met de gemaakte fout, dat die als gevolg daarvan aan het ziekenhuis moeten worden toegerekend. Alleen voor kosten die zijn gemaakt doordat de diagnose niet in de zomer van 2001, maar pas in de zomer van 2003 is gesteld is het ziekenhuis aansprakelijk. Kosten die alleen verband houden met het feit dat [eiseres] is getroffen door het syndroom van Cushing komen – uiteraard – niet ten laste van het ziekenhuis.
Het is aan [eiseres] om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schade voortkomt uit de gemaakte fout, en dus niet zou zijn geleden wanneer de diagnose tijdig zou zijn gesteld. Daarbij geldt dat van [eiseres] in het bijzonder kan worden gevergd een duidelijke toelichting te geven wanneer de gevorderde schade een langere periode bestrijkt dan de twee jaar waarin de diagnose is uitgebleven. Van haar mag verder worden verwacht dat zij haar schade zo goed als mogelijk is ondersteunt met betalingsbewijzen. Afgezien van de buitengerechtelijke kosten heeft [eiseres] de schadeposten niet met verificatoire bescheiden onderbouwd.
Kosten garderobe, dieetkosten
4.8. Met betrekking tot de aanschaf van een andere garderobe heeft [eiseres] aangegeven dat zij in de loop van 2001 20 tot 30 kg zwaarder is geworden. In verband daarmee heeft zij ook dieetkosten opgevoerd.
Aangezien als vaststaand kan worden aangenomen dat [eiseres] vanwege het syndroom waaraan zij leed dikker is geworden, valt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer in te zien dat de garderobekosten en dieetkosten niet zouden zijn gemaakt als de diagnose direct in de zomer van 2001 zou zijn gesteld. [eiseres] heeft echter niet toegelicht op basis waarvan deze kosten desalniettemin voor rekening van het ziekenhuis zouden moeten komen, terwijl dat, gelet op het verweer van het ziekenhuis, wel op haar weg had gelegen.
Daarbij komt, zoals het ziekenhuis naar voren heeft gebracht, dat [eiseres] op geen enkele wijze de gemaakte kosten heeft onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] daarmee niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat de vordering met betrekking tot deze schadeposten wordt afgewezen.
4.9. Wanneer [eiseres] in dit verband wel voldoende zou hebben gesteld om causaal verband te kunnen aannemen tussen de kosten van een nieuwe garderobe en de gemaakte fout overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende.
Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat tegenover de aanschaf van de kleding de eigendom ervan staat, zodat geen sprake is van vermogensverlies. Dit verweer gaat echter niet op, omdat in het geval door de gemiste diagnose uitgaven benodigd zijn geworden, die bij een juiste diagnose niet gemaakt zouden zijn, het ziekenhuis de kosten daarvan dient te vergoeden, waarbij eventueel een besparing op andere nieuwe kledingstukken in mindering zou kunnen worden gebracht.
Depressieve klachten
4.10. Ten aanzien van de opname in de kliniek in Den Dolder heeft [eiseres] een (kennelijk) immateriële schadevergoeding van EUR 23,00 per dag geclaimd, naast kosten voor deelname aan bezigheidstherapie en reiskosten. Het ziekenhuis heeft op zichzelf niet betwist dat depressieve klachten een symptoom zijn van het syndroom van Cushing. Omdat [eiseres] eerder een depressie heeft doorgemaakt zet het ziekenhuis vraagtekens bij het causale verband tussen de opgevoerde schade en de tekortkoming.
De kosten gepaard gaande met de opname vanwege depressieve klachten kunnen naar het oordeel van de rechtbank alleen voor vergoeding in aanmerking komen, wanneer komt vast te staan dat de opname bij een juiste diagnose in 2001 niet zou hebben hoeven plaatsvinden.
Anders dan [eiseres] stelt ligt het op haar weg om gemotiveerd te stellen dat de depressiviteit niet zou hebben plaatsgevonden indien de diagnose op tijd zou zijn gesteld, hetgeen zij ondanks het verweer van het ziekenhuis heeft nagelaten. Van [eiseres] had op zijn minst verwacht mogen worden dat zij de relevante passages van het hierop betrekking hebbende dossier in geding zou hebben gebracht. Gelet hierop wordt de vordering met betrekking tot deze schadeposten afgewezen.
Oppas en huishoudelijke hulp
4.11. [eiseres] heeft niet toegelicht in welke periode, en waarom, er door haar kinderen 30 halve dagen bij haar is opgepast en geholpen in de huishouding, zodat ongewis blijft in hoeverre dit ook bij een tijdige diagnose noodzakelijk zou zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de niet vergoede kosten van thuiszorg. Deze gevorderde schade komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Reiskosten en lunches Groningen
4.12. Tegen het verweer van het ziekenhuis dat de reizen naar het academisch ziekenhuis in Groningen ook zouden zijn gemaakt bij een tijdige diagnose heeft [eiseres] ingebracht dat zij door de late diagnose hormonen heeft moeten slikken omdat het lichaam die zelf niet meer aanmaakte. Daardoor moest ze heel vaak voor controle en onderzoek naar Groningen.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] heeft niet bestreden dat een verwijzing naar Groningen ook bij een juiste diagnose in 2001 zou hebben plaatsgevonden. Het ligt voor de hand dat [eiseres] dan eveneens reis- en verblijfskosten zou hebben gehad. [eiseres] laat na haar stelling dat vanwege de toegediende hormonen extra controle en onderzoek nodig was te onderbouwen. Hierdoor blijft in het midden of de 30 reizen die zij vergezeld van een van haar kinderen maakte en waarvan [eiseres] de kosten vergoed wenst te zien, (allemaal) uitsluitend zijn gemaakt vanwege de hormonen die ze moest slikken.
4.13. Hetzelfde geldt voor de reis- en parkeerkosten die [eiseres] vordert voor ritten van haar man naar Groningen. Kennelijk zien deze kosten op bezoekjes van de echtgenoot van [eiseres] aan haar in de periode dat zij in het ziekenhuis lag.
Op geen enkele wijze wordt ontkracht dat deze bezoekjes hoe dan ook zouden hebben plaatsgevonden, nu [eiseres] ook bij een tijdige diagnose behandeld had moeten worden.
De vordering met betrekking tot deze schadeposten zal daarom worden afgewezen.
Verhuiskosten
4.14. Ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten heeft [eiseres] niet meer gesteld dan dat zij vanwege de depressieve klachten afleiding nodig had en daarom naar het centrum van [plaats] is verhuisd. Dat deze depressieve klachten te maken hadden met de gemiste diagnose is, zoals hierboven al is overwogen, op geen enkele wijze onderbouwd.
Bovendien, als al zou komen vast te staan dat de depressieve klachten het gevolg waren van het feit dat het ziekenhuis te laat een diagnose heeft gesteld, dan brengt dat nog niet zonder meer mee, dat ook de verhuiskosten aan het ziekenhuis dienen te worden toegerekend. Over dat verband heeft [eiseres] te weinig naar voren gebracht.
De verhuiskosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Medische kosten
4.15. [eiseres] heeft niet toegelicht dat de noodzaak van de aanschaf van twee brillen (in 2001 en 2003) voortkomt uit de gemiste diagnose. Evenmin heeft zij de reden voor het slikken van het vitaminepreparaat en de kosten voor de fysiotherapeut onderbouwd. Gelet op de omstandigheid dat [eiseres] ook met andere aandoeningen te maken had en heeft gehad (waaronder diabetes) had het op haar weg gelegen nader toe te lichten waarom deze kosten specifiek het gevolg zijn van het missen van de diagnose, hetgeen zij heeft nagelaten. Zij kan geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten.
Verlies verdienvermogen
4.16. Nu vaststaat dat de diagnose twee jaar te laat is gesteld, bevreemdt het de rechtbank dat [eiseres] zes jaar verlies aan inkomsten claimt, zonder daarbij een adequate toelichting te geven. Als niet (voldoende) door het ziekenhuis weersproken staat vast dat [eiseres] gedurende die twee jaar door haar klachten niet in staat was haar werkzaamheden uit te oefenen. Als de diagnose tijdig zou zijn gesteld had [eiseres] eerder behandeld kunnen worden en zodoende eerder weer aan de slag kunnen zijn. Gelet op die, door het ziekenhuis niet bestreden, mogelijkheid, bestaat aanleiding een schadevergoeding toe kennen voor het gemiste inkomen over twee jaar. De rechtbank ziet echter niet in op grond waarvan meer dan twee jaar gemist inkomen zou moeten worden vergoed.
Als onbestreden kan ervan uit worden gegaan dat [eiseres] als oppasmoeder EUR 150,00 per maand verdiende, hetgeen het verlies aan verdienvermogen over twee jaar brengt op EUR 3.600,00. Daarbij is het overigens niet van belang of [eiseres] de werkzaamheden verrichtte krachtens arbeidsovereenkomst.
De gevorderde wettelijke rente over genoemd bedrag, vanaf 13 november 2006 tot de dag van betaling, kan als niet bestreden worden toegewezen.
4.17. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor verlies aan verdienvermogen van de heer [eiseres], bestaande uit vier dagen vrij om [eiseres] te vergezellen naar Den Dolder en Groningen, acht de rechtbank het causale verband met de gemiste diagnose niet onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.18. De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten is op zichzelf niet door het ziekenhuis weersproken. Nadat [eiseres] de stelling van het ziekenhuis dat de kosten waarschijnlijk worden gedragen door een rechtsbijstandverzekeraar gemotiveerd heeft betwist heeft het ziekenhuis daarop niet meer concreet gereageerd, zodat de rechtbank het verweer van het ziekenhuis terzijde stelt. Wel heeft het ziekenhuis terecht bezwaar gemaakt tegen de kosten gemaakt ten behoeve van het voorbereiden van de dagvaarding op 2 februari 2006. De drie uren die daarvoor staan genoteerd, zullen op het totaal van 11,56 uur in mindering worden gebracht. Tegen het toegepaste tarief heeft het ziekenhuis geen argumenten aangevoerd, zodat de buitengerechtelijke kosten zullen worden bepaald overeenkomstig de berekening in de dagvaarding bij punt 25 onder F. Dit leidt tot een uitkomst van (8,56 uur x EUR 215,00 x 1,05 x 1,19 =) afgerond EUR 2.300,00.
Aangezien niet is gesteld dat de buitengerechtelijke kosten reeds zijn voldaan dient de gevorderde wettelijke rente daarover te worden afgewezen.
Smartengeld
4.19. Ten slotte is de hoogte van het smartengeld aan de orde. Aangenomen kan worden dat [eiseres] een aantal moeilijke jaren achter de rug heeft. Zij komt echter, in het licht van hetgeen daarover eerder is overwogen, slechts in aanmerking voor smartengeld over de periode dat de diagnose ten onrechte niet is gesteld. Zij is in die periode van twee jaar, zoals onweersproken vaststaat, vermoeid geweest. Zij werd op abnormale wijze dikker en leed aan spierzwakte, zonder dat daar een bevredigende verklaring voor kon worden gegeven. Dit heeft spanning en onzekerheid meegebracht. Zij voelde zich niet erkend en niet serieus genomen. Voor haar klachten zijn andere oorzaken genoemd, die [eiseres] onmiskenbaar hebben gekwetst. Gelet op dit alles acht de rechtbank een smartengeld van EUR 2.400,00, zoals door het ziekenhuis gesuggereerd, op zijn plaats.
De wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2001 kan als niet weersproken worden toegewezen.
4.20. De vordering van [eiseres] zal voor een behoorlijk deel worden afgewezen. Toch zal de rechtbank het ziekenhuis geheel in de kosten van de procedure veroordelen. Omdat [eiseres] op het punt van de aansprakelijkheidsvraag gelijk heeft gekregen acht de rechtbank het ziekenhuis de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 1.065,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.917,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt het ziekenhuis om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 8.300,00 (achtduizenddriehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van:
- het bedrag van EUR 3.600,00 vanaf 13 november 2006
- het bedrag van EUR 2.400,00 vanaf 1 augustus 2001,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt het ziekenhuis in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.917,87,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.