ECLI:NL:RBZLY:2007:BC5595

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382530 VV 07-28
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer na schending van sponsorcontracten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 december 2007, gaat het om een kort geding waarin een werknemer, hierna aangeduid als [eisende partij], zijn ontslag op staande voet aanvecht. De werknemer was in dienst bij VHD Europenet B.V. en werd op 8 november 2007 op staande voet ontslagen na het aangaan van sponsorcontracten zonder toestemming van zijn leidinggevende. De werknemer vorderde in kort geding betaling van zijn salaris en wettelijke rente, na het inroepen van de nietigheid van het ontslag.

De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen. De rechter oordeelde dat de werknemer, ondanks zijn argumenten over overspannenheid en de vermeende onredelijkheid van het ontslag, onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het ontslag in een bodemprocedure niet stand zou houden. De rechter concludeerde dat de werknemer had gehandeld in strijd met zijn verplichtingen, door zonder toestemming sponsorcontracten aan te gaan en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde.

De kantonrechter benadrukte dat de werkgever, VHD, voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij aanzienlijke schade had geleden door de acties van de werknemer. De rechter oordeelde dat de kans dat de bodemrechter het ontslag zou vernietigen niet groot genoeg was om de vordering van de werknemer toe te wijzen. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van VHD waren begroot op € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 382530 VV EXPL 07-28
datum : 27 december 2007
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te woonplaats,
eisende partij,
gemachtigde mr. K.J. Hillebrandt, advocaat te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VHD EUROPENET B.V.,
gevestigd te Holten,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. O.S. van Beijeren, advocaat te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 14 december 2007 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2007.
De eisende partij, bijgestaan door mr. Hillebrandt voornoemd, is verschenen.
De gedaagde partij is verschenen bij haar bestuurder de heer [K] en bijgestaan door mr. G.W. Roeters van Lennep, advocaat te Amsterdam, die zijn kantoorgenote mr. Van Beijeren voornoemd vervangt.
Het geschil
De vordering van eiser (hierna ook: [eisende partij]) strekt tot betaling van het sedert 8 november 2007 vervallen salaris plus wettelijke rente en wettelijke verhoging, door betaling van het tussen partijen in hun arbeidsovereenkomst overeengekomen salaris plus emolumenten tot aan het moment waarop die arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde (hierna ook: VHD) heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [eisende partij], thans [X] jaar oud, is op [datum] bij VHD in dienst getreden in de functie van manager sales & marketing tegen een salaris van thans € 6.000,- bruto per maand exclusief emolumenten.
b. VHD heeft [eisende partij] op 8 november 2007 op staande voet ontslagen; [eisende partij] heeft van dat verslag de nietigheid ingeroepen.
c. In het najaar van 2006 heeft [eisende partij], zonder overleg met en zonder de vereiste toestemming van zijn leidinggevende (tevens de algemeen directeur van VHD) VHD verbonden als sponsor van de editie 2007 van de jaarlijkse rally Parijs – Dakar (hierna: het evenement) voor een bedrag van ongeveer € 174.000,- en heeft hij onder relaties van VHD getracht andere sponsors voor het evenement te werven.
d. Op 9 februari 2007 heeft zijn leidinggevende hem bekritiseerd zowel voor de sponsoring toezegging ten laste van VHD als voor het werven onder haar relaties en hem te verstaan gegeven dat één en ander niet voor herhaling vatbaar kan zijn.
e. Op 15 augustus 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij], toen die op kantoor vernam dat [eisende partij] zich bevond ten kantore van de organisatie van het evenement, [eisende partij] opgebeld en om uitleg gevraagd, waarop [eisende partij] hem heeft gerustgesteld met de mededeling dat het een beleefdheidsbezoek betrof en dat van hernieuwde sponsoring geen sprake was.
f. Op 24 oktober 2007 werd de leidinggevende van [eisende partij] opgebeld door een journalist van het dagblad De Telegraaf, die hem feliciteerde met het feit dat VHD de volgende dag op de voorpagina van de sportbijlage zou worden vermeld als sponsor van de editie 2008 van het evenement.
g. Op 31 oktober 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij] hem over deze nieuwe schending van gemaakte afspraken ernstig onderhouden, en heeft [eisende partij] zijn verontschuldigingen aangeboden.
h. Op 1 november 2007 heeft [eisende partij] zijn leidinggevende telefonisch laten weten dat hij twee sponsorcontracten in verband met de editie 2008 van het evenement op naam had gesteld van twee (grote) relaties van VHD en die had voorzien van een gefingeerde handtekening namens die relaties en aan de organisatie van het evenement had gezonden.
i. Op 2 november 2007 hebben [eisende partij] en zijn leidinggevende over dat telefoongesprek uitvoerig persoonlijk met elkaar gesproken.
j. In het weekeinde van 3 en 4 november 2007 heeft [eisende partij], in bijzijn van zijn leidinggevende, zijn werkzaamheden overgedragen aan een collega.
k. Op maandag 5 november 2007 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld.
l. Op donderdag 8 november 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij] hem tijdens een bezoek bij [eisende partij] thuis ontslag op staande voet aangezegd wegens de hiervoor onder c tot en met h geconstateerde vormen van plichtsverzuim c.q. malversaties, welk ontslag vervolgens bij brief van 9 november 2007 is bevestigd.
m. De twee relaties van VHD, ten name van wie [eisende partij] heeft toegegeven sponsorcontracten te hebben vervalst en die ook daadwerkelijk voor grote bedragen facturen van de rally organisatie hebben ontvangen, hebben aangifte tegen hem gedaan bij Justitie.
2.
De hiervoor onder 1 sub c tot en met h vermelde vast staande feiten en omstandigheden zullen hierna tezamen kortheidshalve ook worden aangeduid “de incidenten”.
3.
[eisende partij] heeft zijn vordering als volgt, kort en zakelijk weergegeven, toegelicht.
3.1
Op 2 november 2007 heeft hij over de incidenten uitvoerig persoonlijk met zijn leidinggevende gesproken. Op diezelfde dag zijn zij beiden nog naar het communicatiecentrum gegaan waarmee VHD vaker van doen heeft gehad bij belangrijke voorvallen waarbij publiciteit van belang was, teneinde advies in te winnen over een te volgen strategie. De volgende twee dagen (zaterdag en zondag 3 en 4 november 2007) heeft [eisende partij] in aanwezigheid van zijn leidinggevende zijn werkzaamheden overgedragen aan een collega omdat hij zich – ook op aandringen van zijn leidinggevende – overspannen voelde en zich de daarop volgende maandag zou ziek melden. Op de volgende donderdag 8 november 2007 is zijn leidinggevende bij hem thuis gekomen en heeft hem op staande voet ontslag aangezegd. De schriftelijke bevestiging van dat ontslag ontving hij bij brief van 9 november 2007.
3.2
[eisende partij] erkent dat hij onjuist heeft gehandeld, maar bestrijdt dat in de omstandigheden van het geval voldoende grond voor het verleende ontslag op staande voet is gelegen. Vermoedelijk moeten zijn handelingen worden toegeschreven aan een reeds lang lopende overspannenheid, die na zijn ziekmelding op 5 november 2007 door zijn huisarts bij hem is vastgesteld. Zijn leidinggevende (tevens algemeen directeur van VHD) heeft op 2 november 2007, toen hij alle relevante feiten wist, niet tot ontslag op staande voet besloten. Integendeel, hij heeft tot op zekere hoogte begripvol gereageerd, en zich geconcentreerd op maatregelen ter oplossing van de problemen. Daarmee is tenminste de indruk gewekt dat deze de situatie subjectief geen dringende reden vond en door eerst op 8 november 2007 tot ontslagverlening op staande voet over te gaan is het ontslag bovendien niet “onverwijld” verleend, zoals wettelijk vereist.
4.
VHD heeft tot haar verweer, ook kort en zakelijk weergegeven, het volgende laten aanvoeren.
[eisende partij] heeft niet alleen de ernstige waarschuwing die hem op 9 februari 2007 is gegeven in verband met het zonder voorafgaand overleg of goedkeuring aangaan van sponsorverplichtingen en het werven van sponsors onder de relaties van VHD in de wind geslagen. Achteraf moet bovendien worden aangenomen dat hij al op 9 februari 2007 wist dat hij VHD voor de editie 2008 van het evenement opnieuw als sponsor had verplicht omdat begin maart 2007 de eerste rally-auto voorzien van het beeldmerk van VHD in de publiciteit (de gespecialiseerde auto- of rallybladen) blijkt te zijn verschenen. Het prepareren van zo’n auto met reclame is een kostbare zaak die voorbereidingstijd vraagt. [eisende partij] heeft tijdens het telefoongesprek met zijn leidinggevende op 15 augustus 2007, toen deze hem vroeg wat hij op het kantoor van de rally-organisatie deed, ronduit gelogen, door te zeggen dat hij slechts een beleefdheidsbezoek bracht, omdat achteraf aan de hand van het verslag van de bespreking op die dag is gebleken dat het om overleg over de sponsoring voor 2008 ging en [eisende partij] aanwezig was als vertegenwoordiger van VHD als sponsor. Tijdens het overleg op 2 november 2007 bij [eisende partij] thuis heeft diens echtgenote al aangegeven dat [eisende partij] overspannen was en een afspraak bij de dokter had. Op vrijdag 2 november 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij] reeds dadelijk tegen hem gezegd dat hij op donderdag 8 november terug zou komen nadat hij een onderzoek naar de feiten had ingesteld. Van maandag 5 tot donderdag 8 november 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij] daadwerkelijk diverse relaties van VHD bezocht en ook de organisatie van de rally Parijs – Dakar teneinde inzicht te krijgen in de omvang van het probleem, ook al omdat hij het aanvankelijk moest doen met alleen de mededelingen van een medewerker die naar eigen zeggen overspannen was. Bij dat onderzoek is hem gebleken dat niet alleen juist was dat [eisende partij] hem had meegedeeld maar dat het nog erger was, omdat er nog een derde relatie van VHD in de problemen was betrokken. Toen de feiten duidelijk waren zijn die besproken met de
advocaat van VHD en is vervolgens geconcludeerd dat de situatie voldoende zwaarwegend was voor ontslag op staande voet, hetgeen toen dadelijk op 8 november 2007 aan [eisende partij] is meegedeeld. Op 2 november 2007 heeft de leidinggevende van [eisende partij] geenszins de indruk gewekt dat hij de toen meegedeelde feiten niet (voldoende) ernstig vond of dat geen ontslag op staande voet zou volgen, ook al heeft hij zich meelevend getoond met de stresssituatie waarin [eisende partij] onmiskenbaar verkeerde. Het ontslag is voldoende tijdig meegedeeld, omdat aan [eisende partij] na de mededelingen op 2 november 2007 het recht toekwam om een onderzoek in te stellen naar de feiten.
5.
In dit kort geding gaat het om de vraag of de kans dat de bodemrechter het aan [eisende partij] verleende ontslag op staande voet zal vernietigen zodanig groot is dat het verantwoord is om op dat oordeel thans reeds vooruit te lopen door toewijzing van het gevorderde.
6.
Uit de vast staande feiten blijkt dat [eisende partij] heeft gehandeld op een wijze die, voorlopig oordelende, bepaald als een dringende reden in de zin der wet kwalificeert. [eisende partij] heeft immers toegegeven dat hij na indringende waarschuwing niet alleen zijn werkgever voor de tweede keer voor een zeer aanzienlijk bedrag (€ 150.000,-) heeft verbonden als sponsor aan hetzelfde sportieve evenement, voor de tweede maal relaties van zijn werkgever heeft benaderd voor sponsoring van datzelfde evenement maar ook dat hij op naam van tenminste twee van die relaties, doch geheel buiten hun medeweten, sponsorcontracten voor gemeld evenement heeft opgesteld, namens hen van een gefingeerde handtekening heeft voorzien en aan de organisatoren van het evenement heeft toegezonden, waarna die relaties voor aanzienlijke sponsorbijdragen facturen hebben ontvangen. Afgezien van de ernst van deze vast staande feiten heeft VHD bovendien voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van één en ander aanzienlijke financiële schade heeft geleden.
7.
[eisende partij] heeft, voorlopig oordelende, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn leidinggevende (de directeur van VHD) zich op of dadelijk na 2 november 2007, toen hem de feiten waren meegedeeld, zodanig heeft gedragen dat hij ([eisende partij]) daaruit redelijkerwijze mocht afleiden dat beëindiging van het dienstverband (al dan niet op staande voet) achterwege zou blijven. Het gezamenlijke bezoek aan het communicatiecentrum was ingegeven door het streven de schade te beperken, zo heeft VHD onbestreden aangevoerd, en de aanwezigheid van [eisende partij] daarbij was volgens VHD, en ook objectief aannemelijk, van belang omdat hij van alle feiten op de hoogte was. De overdracht van het werk in het weekeinde van 3 en 4 november 2007 kan, als maatregel vooruitlopende op de aangekondigde ziekmelding van [eisende partij], ook niet worden beschouwd als een signaal dat het dienstverband nog toekomst had. Het beroep op overspannenheid als verklaring voor zijn handelen heeft [eisende partij] onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten of, als dat anders was geweest, daarin een zondanige verontschuldiging voor de hem verweten gedragingen te vinden zou zijn geweest.
8.
Ook het verwijt dat het ontslag niet “onverwijld” is meegedeeld is misplaatst tegen de achtergrond van de thans aannemelijk gemaakte feiten. Immers, de directeur van VHD heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat hij reeds op 2 november 2007 met [eisende partij] had afgesproken dat hij op donderdag 8 november 2007 weer bij hem terug zou komen nadat hij onderzoek naar de feiten had ingesteld. Mede gezien de ernst van een maatregel als die van ontslag op staande voet wordt van een werkgever uiterste zorgvuldigheid verwacht alvorens tot toepassing daarvan over te gaan. De door [eisende partij] op 2 november 2007 aan zijn leidinggevende meegedeelde feiten waren – zo is onbestreden – voor deze nieuw en overigens zeer ernstig van aard. Daar waren bovendien, zo is ook niet in geschil, diverse externe partijen bij betrokken. Tenslotte is daarbij van belang, zoals de directeur van VHD ter zitting ook heeft aangevoerd, dat hij zijn informatie op 2 november 2007 kreeg van een medewerker die niet alleen zei overspannen te zijn maar die ook die indruk gaf. Bij die stand van zaken is – voorlopig oordelende - het tijdsverloop tussen vrijdag 2 november 2007 (ook al gezien het daarop volgende weekeinde, gedurende hetwelk het naar ervaringsgegevens moeilijk kan zijn om zakelijke relaties te bereiken) tot donderdag 8 november 2007 onvoldoende om daaruit te concluderen dat de reden voor het ontslag op staande voet niet onverwijld aan [eisende partij] is meegedeeld.
9.
De conclusie uit het voorgaande luidt dan ook dat de kantonrechter de onder 5 van dit vonnis weergegeven vraag ontkennend beantwoordt: de kans dat de bodemrechter het aan [eisende partij] verleende ontslag op staande voet zal vernietigen acht de kantonrechter niet zodanig groot dat op een zodanig oordeel thans reeds vooruitgelopen kan worden door toewijzing van het gevorderde.
10.
De vorderingen worden afgewezen en [eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eisende partij] af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van VHD begroot op:
• € 400,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.