vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 134094 / KG ZA 07-291
Vonnis in kort geding van 10 juli 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEL LEERDAMMER B.V.,
gevestigd te Schoonrewoerd,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
advocaat mr. H.W.P. van den Hout te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.T. Fuller.
Partijen zullen hierna Leerdammer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de voorwaardelijke eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling d.d. 2 juli 2007;
- de pleitnota van Leerdammer;
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Leerdammer is een melkverwerkende fabriek. Voor haar productieproces is zij afhankelijk van de aanvoer van melk door haar leveranciers.
2.2. Met de leveranciers van melk heeft Leerdammer, vaak mondeling, overeenkomsten gesloten.
Deze overeenkomsten houden in dat zogenaamde RMO’s (rijdende melkontvangsten) van Leerdammer meerdere malen per week melk ophalen bij de leveranciers, tegen een marktconforme prijs die door Leerdammer per maand achteraf wordt vastgesteld.
2.3. Gedurende de afgelopen dertig jaar hebben Leerdammer en [gedaagde] op deze wijze met elkaar gewerkt.
2.4. [gedaagde] heeft tot en met 2005 tussen de 1,2 en 1,3 miljoen kilogram melk op jaarbasis aan Leerdammer geleverd. Vanaf 2006 is de leverantie, door uitbreiding van de capaciteit bij [gedaagde], toegenomen. In 2007 zal [gedaagde] naar verwachting 4,5 á 5 miljoen kilogram melk leveren. In totaal neemt Leerdammer van al haar leveranciers gezamenlijk op jaarbasis ca. 729 miljoen kilogram melk af.
2.5. In mei en juni 2007 hebben partijen drie of vier maal gesproken over prijsvaststelling van de melkprijzen door Leerdammer, laatstelijk op 11 juni 2007. [gedaagde] heeft hierbij aangegeven het niet eens te zijn met de hoogte van de melkvergoeding. Deze gesprekken hebben niet geleid tot aanpassing van de melkprijs.
2.6. In het gesprek op 11 juni 2007 heeft [gedaagde] aangegeven dat hij 6 cent per kilogram meer van Leerdammer wilde krijgen als vergoeding voor de door hem geleverde melk. [gedaagde] heeft in datzelfde gesprek aangegeven dat hij de overeenkomst met Leerdammer zou beëindigen indien Leerdammer niet tot verhoging over zou gaan.
2.7. Bij brief d.d. 13 juni 2007 heeft Leerdammer aan [gedaagde] medegedeeld niet over te gaan tot verhoging van de melkprijs.
2.8. [gedaagde] heeft hierop bij brief d.d. 19 juni 2007 de overeenkomst met Leerdammer per direct opgezegd. [gedaagde] heeft vervolgens daadwerkelijk zijn melkleveranties gestaakt.
2.9. Leerdammer heeft daarop bij brieven d.d. 19 en 20 juni 2007 [gedaagde] nog de mogelijkheid geboden op zijn beslissing terug te komen. Hiervan is door [gedaagde] geen gebruik gemaakt.
3. Het geschil in conventie
3.1. Leerdammer vordert samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van de tussen hen bestaande overeenkomst, op straffe van een dwangsom.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde] vordert samengevat – ingeval de vordering in conventie wordt toegewezen, Leerdammer te veroordelen om aan hem een bedrag van EUR 0,36 per kilo melk te voldoen, alsmede alle overige gebruikelijke bedragen en vergoedingen als de vetvergoeding. Subsidiair vordert [gedaagde] betaling door Leerdammer van een in goede justitie te bepalen bedrag lager dan EUR 0,36 per kilo melk, maar hoger dan de vergoeding die Leerdammer bereid is te betalen.
4.2. Leerdammer voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Het spoedeisend belang bij het gevorderde is voldoende gebleken. Leerdammer heeft belang bij een structurele aanvoer van melk door haar leveranciers. Zij heeft gesteld schade te lijden doordat [gedaagde] zijn leveranties heeft gestaakt. Leerdammer is nu gedwongen ter vervanging van de melk die door [gedaagde] werd geleverd, melk in te kopen op de duurdere spotmarkt.
5.2. Vast staat dat [gedaagde] sedert dertig jaar al zijn melk levert aan Leerdammer, evenals Leerdammer al die tijd alle melk van [gedaagde] afneemt. Het standpunt van [gedaagde] dat er geen sprake zou zijn van een duurovereenkomst maar slechts van een duurzame handelsrelatie acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk. Er is sprake van aan beide partijen bekende wederkerige rechten en verplichtingen, waarnaar zij zich gedurende lange tijd over en weer gedragen hebben. Bij de beoordeling gaat de voorzieningenrechter dan ook uit van een tussen partijen mondeling tot stand gekomen duurovereenkomst, gesloten voor onbepaalde tijd. Partijen zijn het erover eens dat geen regeling voor de beëindiging is overeen gekomen.
5.3. Partijen verschillen van mening over de vraag of rechtsgeldig opgezegd kon worden op de wijze zoals [gedaagde] dat heeft gedaan.
5.4. De vraag of een duurovereenkomst kan worden opgezegd en zo ja, op welke voorwaarden en gronden, moet, bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling, in beginsel worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval (HR 3 december 1999, NJ 2000, 120). Dit kan er toe leiden dat de overeenkomst slechts opzegbaar is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat of indien een voldoende lange opzegtermijn in acht wordt genomen.
5.5. Leerdammer heeft ter zitting herhaald aangegeven dat de tussen partijen gesloten overeenkomst opzegbaar is. Daarvan zal dan ook worden uitgegaan. In tegenstelling tot hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd acht de voorzieningenrechter het argument dat elders een betere prijs kan worden verkregen onvoldoende zwaarwegend om opzegging met onmiddellijke ingang te rechtvaardigen, mede gelet op de langdurige relatie die partijen met elkaar hebben. [gedaagde] had in dit geval daarom een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen. Bij de beoordeling van de vraag wat als een redelijke opzeggingstermijn moet worden beschouwd, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen en zijn derhalve ook aard en gewicht van de redenen voor opzegging van belang.
5.6. Enerzijds is er het belang van Leerdammer dat zij niet van de één op de andere dag geconfronteerd wordt met opzeggingen van leveranciers. Leerdammer is voor haar productieproces immers afhankelijk van structurele aanlevering van melk. Zij moet de tijd krijgen om naar vervangende leveranciers te zoeken. [gedaagde] heeft er in dit verband wel op gewezen dat hij zich bij Leerdammer al langere tijd beklaagde over de hoogte van de melkprijs maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij daarbij aan Leerdammer duidelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst op korte termijn zou worden opgezegd. Leerdammer heeft in dit verband ook gewezen op de (ongewenste) precedentwerking naar haar andere leveranciers, indien wordt toegestaan dat geen dan wel een korte opzegtermijn wordt gehanteerd.
5.7. Anderzijds is er het belang van [gedaagde] dat hij de mogelijkheid moet hebben om de beste prijs voor zijn melk te krijgen. In zijn onderbouwing van dit standpunt, vergelijkt [gedaagde] echter appels met peren. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting immers verklaard dat het door hem gewenste prijsniveau gebaseerd is op de melkprijzen die worden betaald op de spotmarkt. Op de spotmarkt vindt levering en betaling op zeer korte termijn na het afsluiten van de transactie plaats. Dit in tegenstelling tot de tussen partijen bestaande relatie waarin continuïteit van de relatie voorop staat. Beide partijen hebben ter zitting bevestigd dat de prijzen op de spotmarkt zich op een hoger niveau bewegen dan die op de markt voor duurrelaties. Daarbij oordeelt de voorzieningenrechter mede van belang dat door Leerdammer, onvoldoende weersproken, is gesteld dat op de markt voor duurrelaties, in tegenstelling tot de spotmarkt, sprake is van zomerkortingen en wintertoeslagen. Voor het resterende deel van het lopende kalenderjaar zal [gedaagde] bij continuering van de overeenkomst met Leerdammer daarom het voordeel hebben van een wintertoeslag op zijn melkprijs. Deze toeslag zal, aldus opnieuw door Leerdammer gesteld en door [gedaagde] niet voldoende weersproken, tot gevolg hebben dat de bij Leerdammer gedurende de komende maande te ontvangen prijs die op die op de spotmarkt zal naderen.
5.8. Het belang van Leerdammer moet, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, prevaleren boven het commerciële belang van [gedaagde]. Gelet op alle omstandigheden van het geval is in dit geval een opzegtermijn van 6 maanden, ingaande op de datum dat door [gedaagde] is opgezegd (19 juni 2007) redelijk.
5.9. Partijen verschillen voorts van mening over de inhoud van de overeenkomst. [gedaagde] stelt dat hij tot 2006 slechts 1,2 miljoen kilogram melk aan Leerdammer leverde en dat hij op grond van de overeenkomst niet gehouden is tot het leveren van meer melk.
5.10. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt. De wijze waarop Leerdammer en [gedaagde] altijd inhoud hebben gegeven aan de tussen hen bestaande overeenkomst was dat alle melk van [gedaagde] werd geleverd en door Leerdammer werd afgenomen. Niet valt in te zien dat en waarom een capaciteitsuitbreiding door [gedaagde] op dit uitgangspunt inbreuk zou maken. Het betrof immers de rechtsverhouding tussen dezelfde partijen in dezelfde bedrijfsvoering. Hierin is ook de reden gelegen dat Leerdammer een derde die aan haar melk wilde gaan leveren heeft afgewezen, juist omdat zij in staat wilde zijn alle melk van haar leveranciers af te nemen. Naar voorlopig oordeel moet het er dan ook voor worden gehouden dat de overeenkomst tussen partijen alle door [gedaagde] geproduceerde melk betreft.
5.11. [gedaagde] is per datum opzegging, 19 juni 2007, gestaakt met de melkleveranties. Door Leerdammer is onweersproken gesteld dat zij hierdoor over de maand juni 175.000 kilogram melk te weinig geleverd heeft gekregen door [gedaagde]. Onderdeel van de vordering van Leerdammer maakt uit nalevering van deze hoeveelheid door [gedaagde]. Hiertegen is door [gedaagde] geen verweer gevoerd.
5.12. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering tot nakoming van de overeenkomst dan ook toewijzen, met dien verstande dat [gedaagde] hiertoe nog slechts gehouden is gedurende de, in dit geval redelijke, opzegtermijn van zes maanden. Overigens heeft Leerdammer ter zitting aangegeven er niet op uit te zijn [gedaagde] eindeloos aan zich te willen binden. Er kan worden opgezegd, mits daarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen. Leerdammer is hierbij zelf uitgegaan van beëindiging van de overeenkomst per 1 januari 2008. Uitgaande van de zes maanden die de voorzieningenrechter redelijk acht, eindigt de overeenkomst per 19 december 2007.
5.13. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Leerdammer worden begroot op:
- dagvaarding EUR 78,35
- vast recht 251,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.233,35
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Nu de voorwaarde voor de vordering in reconventie is vervuld zal hieronder worden ingegaan op de vordering van [gedaagde], tot betaling van een hogere vergoeding dan door Leerdammer is vastgesteld.
6.2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor toewijzing van deze vordering. Gedurende de opzegtermijn van zes maanden geldt tussen partijen de gesloten overeenkomst. Onderdeel daarvan maakt ook uit de wijze waarop de prijs van de melk wordt vastgesteld. Overigens is het belang van [gedaagde] bij deze vordering goeddeels komen te vervallen nu [gedaagde] nog maar enkele maanden aan de door Leerdammer vastgestelde prijs gebonden is en bovendien door Leerdammer ter zitting, onweersproken, naar voren gebracht dat zij vanaf augustus 2007 een prijs zal gaan betalen die de door [gedaagde] primair gevorderde vergoeding dicht benadert. Bovendien zou de gevraagde prijswijziging, zoals die thans geformuleerd is, neerkomen op een nadere vaststelling van de inhoud van de overeenkomst tussen partijen, dan wel een wijziging van die inhoud. Daarvoor is in kort geding geen plaats.
6.3. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Leerdammer worden begroot op het salaris van de procureur, te weten EUR 452,00.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de overeenkomst, onder meer door aan Leerdammer nog 175.000 kilogram melk te leveren voor de maand juni en vanaf deze maand maandelijks 420.000 kilogram melk te leveren op de wijze zoals de afgelopen jaren gebruikelijk was, dit alles tot 19 december 2007,
7.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 7.1 bepaalde, aan Leerdammer een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,-, tot een maximum van EUR 60.000,
7.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Leerdammer tot op heden begroot op EUR 1.233,35,
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6. wijst de vorderingen af,
7.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Leerdammer tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken door mr. Y Telenga op 10 juli 2007.