vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 139593 / KG ZA 07-539
Vonnis in kort geding van 21 december 2007
de heer [eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. C. Borstlap,
advocaat mr. S. Maakal te Heerenveen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE STEENWIJKERLAND,
zetelend te Steenwijk,
gedaagde,
procureur mr. drs. R.S. Wertheim.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2007
- de mondelinge behandeling van 19december 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij overeenkomst van 7 februari 2002 heeft [eiser] van de Gemeente gekocht een perceel grond, betreffende kavelnummer [nummer] en deel uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], [kadastrale gegevens]. De eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden op 28 maart 2003. Op vergelijkbare voorwaarden heeft de Gemeente ook aan anderen percelen grond verkocht aan derden.
2.2. Bij voornoemde overeenkomst verplichtte [eiser] zich tot een voltooide en gebruiksklare bebouwing binnen anderhalf jaar na eigendomsoverdracht. Deze termijn is later verlengd met een half jaar, in verband met een mededeling van de Gemeente aan [eiser] dat sprake is van een termijn van twee jaar.
2.3. [eiser] is er niet in geslaagd om binnen de aldus geldende termijn, dus uiterlijk 28 maart 2005, aan voornoemde bouwverplichting te voldoen. Bij brief van 17 juni 2005 heeft de Gemeente de overeenkomst van 7 februari 2002 buitengerechtelijk ontbonden. De Gemeente stelt zich sindsdien op het standpunt dat [eiser] het perceel moet terugleveren en moet meewerken aan een notariële levering ter zake.
2.4. Bij vonnis van 17 mei 2006 (verder: het eindvonnis) heeft de rechtbank het navolgende beslist:
“5.1 Verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen de gemeente en [eiser] per 17 juni 2005 is ontbonden;
5.2 Veroordeelt [eiser] tot medewerking aan de ongedaanmaking van de eigendomsoverdracht binnen twee weken na de betekening van het vonnis, door de aan hem geleverde onroerende zaak ontruimd althans vrij van bebouwing c.q. bouwwerken en andere persoonlijke of zakelijke rechten of beperkingen dan die vermeld in de transportakte dd. 28 maart 2003, derhalve ook vrij van hypotheekrechten en beslagen, terug te leveren aan de gemeente, een ander op kosten van [eiser] en in dier voege dat hij alle kosten en lasten vallende op de eigendomsoverdracht zal hebben te voldoen, bij gebreke waarvan door de rechtbank met toepassing van artikel 3:300 BW machtiging wordt verleend om het vonnis in de plaats te doen stellen van de benodigde wilsverklaring en medewerking van [eiser] in de notariële akte.
5.3 Veroordeelt [eiser] tot betaling aan de gemeente van de contractuele boete van EUR 6.633,81, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot die der algehele voldoening.
5.4 Veroordeelt [eiser] tot betaling aan de Gemeente van de contractuele boete van EUR 90,76 per dag vanaf 29 maart 2005 tot de dag waarop hij het gekochte teruggeleverd zal hebben aan de gemeente.
5.5. Verklaart voor recht dat alle genoemde contractuele boetes mogen worden verrekend met het bedrag van EUR 66.338,13 exclusief btw dat de gemeente aan [eiser] dient te voldoen ter voldoening van de koopprijs bij ongedaanmaking of terugverkoop.
5.6. Veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, welke kosten voor zover tot op heden aan de zijde van gemeente gevorderd worden bepaald op EUR 1.266,93.
5.7 Wijst af het meer of anders gevorderde.
5.8. Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.“
2.5. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis in kort geding van 2 juni 2006 de tenuitvoerlegging van het eindvonnis geschorst tot 1 oktober 2006.
2.6. Bij (tussen)arrest van 29 augustus 2006 heeft het gerechtshof Arnhem in een door [eiser] opgeworpen incident, voor zover van belang, het navolgende beslist:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 mei 2006 tot dit hof eindarrest zal hebben gewezen in de hoofdzaak;
[…]
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
[…]
wijst het meer of anders gevorderde af
[…]”
2.7. [eiser] is na 28 maart 2005 blijven doorbouwen. Hij heeft de woning uiteindelijk op 22 december 2006 gereed gemeld. De Gemeente heeft de gereedmelding van [eiser] niet geaccepteerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de woning (nog) niet gebouwd is overeenkomstig de aan [eiser] verleende bouwvergunning, hetgeen volgens de Gemeente voorts meebrengt dat het bouwwerk (nog) niet mag worden bewoond. Bij beschikking van 13 oktober 2006 heeft zij [eiser] gelast om - kort gezegd - het bouwwerk niet te bewonen op straffe van een dwangsom. Deze last onder dwangsom is inmiddels onherroepelijk.
2.8. Bij eindarrest van 27 november 2007 van het gerechtshof Arnhem (verder: het eindarrest) heeft dit hof, recht doende in hoger beroep, het navolgende beslist:
“vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 mei 2006 voor zover het betreft de toewijzing van de contractuele dagboete (dictum sub 5.4) en doet in zoverre opnieuw recht:
wijste de vordering van de gemeente tot betaling van de dagboete af;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur en op € 296,- voor griffierecht;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.”
2.9. Het eindarrest is op 6 december 2007 aan [eiser] betekend. [eiser] heeft aan de Gemeente doen weten niet vrijwillig te voldoen aan het eindvonnis.
2.10. De Gemeente is voornemens op 21 december 2007, in overeenstemming met de beslissing 5.2 van het eindvonnis, het perceel grond aan haarzelf te laten terugleveren en in (de loop van) 2008 het op het perceel opgerichte bouwwerk te doen slopen.
2.11. [eiser] heeft een cassatieadvocaat verzocht om een cassatieadvies. Hij is voornemens cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.
2.12. [eiser] verblijft momenteel in het buitenland. Hij is voornemens in april 2008 terug te keren en dan zijn intrek te nemen in de door hem gebouwde woning.
3. Het geschil
3.1. De vordering [eiser] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. de Gemeente zal bevelen de executie van het eindarrest en het daaraan ten grondslag eindvonnis met onmiddellijke ingang (en wel per 19 december 2007) te staken en gestaakt te houden totdat door de Hoge Raad uitspraak zal zijn gedaan op het namens [eiser] in te stellen cassatieberoep;
2. de tenuitvoerlegging van het eindarrest en het daaraan ten grondslag liggende vonnis ook overigens tot nader order zal schorsen;
subsidiair:
een zodanige voorlopige voorziening zal treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
zowel primair als subsidiair:
de Gemeente zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. De Gemeente voert verweer en concludeert dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2. [eiser] heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de bij het eindvonnis gegeven beslissingen (nog) niet uitvoerbaar bij voorraad. Bij het eindarrest is, zo stelt hij, immers slechts de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
4.3. Hoofdregel is dat een vonnis dan wel arrest niet kan worden tenuitvoergelegd zolang daartegen nog (gewone) rechtsmiddelen openstaan tenzij het vonnis respectievelijk arrest uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat volgt uit artikel 233 Rv juncto artikel 350, eerste lid Rv, respectievelijk 404 Rv.
4.4. De stelling van [eiser] dat de beslissingen 5.2 en 5.3 in het eindvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zijn, berust naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op een onjuiste lezing van het eindarrest.
4.4.1. Bij het eindarrest heeft het hof het eindvonnis - op een hier niet ter zake doende uitzondering na - bekrachtigd. Daarbij heeft het hof dus eveneens bekrachtigd de beslissing onder 5.8 in het eindvonnis, waarbij het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Voor een afzonderlijke uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bekrachtiging was derhalve geen plaats.
4.4.2. Dat de beslissingen van het eindvonnis thans uitvoerbaar bij voorraad zijn, wordt bevestigd door de bij tussenarrest gegeven beslissing waarin met zoveel woorden wordt bepaald dat de tenuitvoerlegging van het eindvonnis wordt geschorst “tot dit hof eindarrest zal hebben gewezen in de hoofdzaak”. Daaruit volgt dat - aangezien bij eindarrest niet expliciet anders is beslist - de tenuitvoerlegging van het eindvonnis, voor zover dat niet is vernietigd, weer ter hand mag worden genomen.
4.4.3. Het dient er dus voor te worden gehouden dat de beslissingen 5.2 en 5.3 in het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad zijn.
4.5. De executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of arrest kan echter door de voorzieningenrechter worden geschorst indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.6. Volgens [eiser] heeft het hof, tijdens het pleidooi, de uitlating gedaan dat het te wijzen eindarrest in geen geval uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard. [eiser] heeft het hof daarom verzocht het eindarrest te herzien, aan te vullen dan wel te verbeteren. Dit beroep van [eiser] kan voorshands niet tot een voor hem gunstige beslissing leiden.
4.6.1. De Gemeente heeft met klem betwist dat namens het hof enige uitlating met een dergelijke strekking is gedaan.
4.6.2. [eiser] heeft geen stukken, bij voorbeeld een proces-verbaal van het pleidooi, in het geding gebracht waaruit de juistheid van zijn standpunt kan worden afgeleid. Anderzijds wordt de juistheid van de lezing van de Gemeente wél bevestigd door het eindarrest, waarbij - zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 4.4 - niet valt te lezen dat de beslissingen in het eindvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zijn en waarin evenmin op andere wijze wordt gerefereerd aan een uitlating zoals door [eiser] gesteld.
4.6.3. Dat namens het hof voornoemde uitlating is gedaan, is vooralsnog dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. In het verlengde daarvan bestaat evenmin de verwachting dat het verzoek tot herziening, aanvulling of verbetering zal worden toegewezen.
4.7. Evenmin is gebleken dat het eindarrest (anderszins) op een feitelijke of juridische misslag berust.
4.8. Dat de door de Gemeente voorgenomen tenuitvoerlegging aan de zijde van [eiser] klaarblijkelijk zal leiden tot een noodtoestand is ook niet aannemelijk geworden.
4.8.1. [eiser] heeft zelf te kennen gegeven dat hij tot april 2008 in het buitenland zal verblijven. De periode tot april 2008 moet voldoende worden geacht om vervangende woonruimte te vinden.
4.8.2. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat - indien de door [eiser] gebouwde woning in april 2008 nog niet zal zijn gesloopt - het hem toegestaan is de woning te bewonen. Dat is hem immers bij beschikking van 13 oktober 2006 verboden op straffe van een dwangsom. Deze beschikking, zo is door de Gemeente gesteld en door [eiser] niet weersproken, is inmiddels onaantastbaar.
4.8.3. Evenmin levert het vermogensverlies dat [eiser] dreigt te lijden indien de woning wordt gesloopt, (klaarblijkelijk) een noodtoestand op. Indien de uiteindelijke uitkomst van de bodemprocedure na cassatie van het eindarrest door de Hoge Raad is, dat de Gemeente in het ongelijk wordt gesteld, kan [eiser] immers de door hem daardoor geleden schade verhalen op de Gemeente.
4.9. Voorts heeft [eiser] erop gewezen dat de gevolgen van tenuitvoerlegging van het eindvonnis voor de omgeving ernstige overlast zal meebrengen. De woning dient immers te worden gesloopt, waarna het kavel opnieuw bouwrijp zal moeten worden gemaakt en vervolgens opnieuw zal worden bebouwd. Deze overlast is, zo stelt [eiser], te voorkomen door de thans bestaande situatie te laten zoals zij is. De Gemeente heeft erop gewezen dat zij bedingen in gronduitgifte-overeenkomsten, waaronder het beding waarbij de koper verplicht wordt binnen een bepaalde termijn het perceel te bebouwen, moet kunnen handhaven. De voorzieningenrechter volgt de Gemeente hierin. De Gemeente heeft een voldoende rechtens te respecteren belang bij handhaving van genoemd beding. Dit door [eiser] opgevoerde argument kan al daarom geen aanleiding vormen om executie van het vonnis te verbieden.
4.10. [eiser] heeft nog betoogd dat van eenzelfde situatie sprake is als die welke heeft geleid tot het voor hem gunstige vonnis van de voorzieningenrechter van 2 juni 2006. Daarin wordt [eiser] niet gevolgd. Ten eerste is daarbij van belang dat hij, anders dan destijds, thans in twee feitelijke instanties in het ongelijk is gesteld. Ten tweede is van belang dat - eveneens anders dan destijds - thans nog geen rechtsmiddel is ingesteld en een concrete tijdshorizon derhalve ontbreekt.
4.11. Hetgeen [eiser] overigens naar voren gebracht, namelijk dat het hof ten onrechte het beroep op overmacht niet heeft gehonoreerd en de woning aan het [adres] te [plaats] bij de behandeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte niet bij zijn overwegingen heeft betrokken, en [eiser] op deze punten cassatieadvies heeft gevraagd, kan niet tot een ander oordeel leiden. In een executiegeschil als het onderhavige is namelijk niet de vraag aan de orde of een nog in te stellen cassatieverzoek (enige) kans van slagen maakt. Dat de niet gehonoreerde beroepen op overmacht en het gelijkheidsbeginsel moeten worden gekwalificeerd als een klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag is door [eiser] (terecht) niet betoogd. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat - anders dan [eiser] heeft betoogd - het hof wél inhoudelijk, namelijk in rechtsoverweging 4.16 van het eindarrest, is ingegaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel in verband met de woning aan het [adres] te [plaats].
4.12. De conclusie dient te zijn dat de door [eiser] genoemde feiten of omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de Gemeente geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging van het eindvonnis over te gaan. De door [eiser] gevorderde voorlopige voorziening dient dan ook te worden geweigerd.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.155,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de door [eiser] gevorderde voorlopige voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.155,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2007.