ECLI:NL:RBZLY:2007:BB9417
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Kort geding
- M. Zomer
- Rechtspraak.nl
Opheffing van executoriaal derdenbeslag door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 oktober 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Bentem, vorderde de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door de Sociale Verzekeringsbank was gelegd op haar bankrekening. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een besluit van de Sociale Verzekeringsbank om te veel uitgekeerde kinderbijslag terug te vorderen. De eiser had het gevorderde bedrag van EUR 1.777,15 niet voldaan en had ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang van de eiser. Echter, de rechter oordeelde dat het gelegde beslag niet onrechtmatig was, ondanks dat de eiser stelde dat het beslag niet overeenkwam met de aanzegging. De rechter verwees naar artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waaruit blijkt dat een schuldeiser bevoegd is om beslag te leggen op het gehele vermogen van de schuldenaar.
Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de eiser ten onrechte aanvoerde dat er een beslagvrije voet verbonden had moeten worden aan het derdenbeslag. De rechter verduidelijkte dat een bankrekening geen periodieke betaling is en dat de Sociale Verzekeringsbank terecht geen beslagvrije voet heeft toegepast. De vordering van de eiser om het beslag op te heffen of te schorsen werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Sociale Verzekeringsbank tot EUR 251,00 werden begroot.