vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 124865 / HA ZA 06-1199
Vonnis van 26 september 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.P. van Dijk,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RODI HOLDING B.V.,
gevestigd te Laag Zuthem,
gedaagde,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis.
1. De procedure
1.1. Naar aanleiding van het tussenvonnis van 7 maart 2007 is op 7 juni 2007 een comparitie van partijen gehouden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A], de voormalig extern (register)accountant van de Rodi ondernemingen die nadien enige jaren bestuursactiviteiten heeft verricht in de positie van financieel directeur van Rodi Holding, heeft aan de Stichting TC International Holding te Heino een bedrag van EUR 575.000,- uitgeleend tegen een jaarlijkse rente van 7%. De lening is gebruikt om de Stichting in staat te stellen een bepaald merk in de Verenigde Staten aan te kopen.
2.2. Overeengekomen werd dat Rodi Holding zich garant stelde voor de tijdige terugbetaling van het geleende bedrag door de Stichting per de vervaldatum 1 september 2003. Één van de bestuurders van de Stichting was de echtgenote van de bestuurder van Rodi Holding, welke onderneming alle aandelen houdt in Rodi Groep B.V. en evenals de Stichting is gevestigd in Heino.
2.3. [A] heeft daarnaast aan Rodi Holding een bedrag geleend van EUR 400.000,-- tegen 8% ’s jaars. De lening was noodzakelijk in verband met een door een dochteronderneming (van Rodi Groep B.V.) in Engeland geleden aanzienlijke schade, als gevolg waarvan het aandelenkapitaal van die dochter diende te worden aangevuld.
2.4. Rodi Holding heeft de teruggevorderde bedragen behoudens de rente over de lening van EUR 400.000,-- ondanks deugdelijke sommatie niet betaald, evenmin als de Stichting het geleende bedrag van EUR 575.000,-- met rente en kosten heeft terugbetaald.
2.5. [A] heeft voor zijn vordering conservatoir beslag ten laste van Rodi Holding gelegd.
3. Het geschil
3.1. Het verweer van Rodi Holding komt op het volgende neer.
3.1.1. [A] heeft door slecht management het bedrijf ernstige financiële schade berokkend. De omvang daarvan is nog niet bekend. Er wordt onderzoek naar gedaan. Zo heeft [A] de kosten die gemoeid waren met de overstap van Rabobank naar ABN Amro ernstig overschat. Deze kosten bedragen naar voorlopige raming EUR 650.000,--. Indien die kosten tevoren bij Rodi Holdings directeur (en aandeelhouder) [B] bekend waren geweest, zou hij van de overgang naar een andere bank hebben afgezien.
3.1.2. Door oorzaken die mede het gevolg zijn van niet tijdig en adequaat ingrijpen van [A] is de onderneming in 2005 in een moeilijke positie geraakt ten gevolge waarvan deze door ABN Amro onder haar afdeling Bijzonder Beheer is geplaatst. De financiering werd uiteindelijk door de bank gecontinueerd maar met extra eisen zoals aantrekking van een ervaren financieel adviseur door Rodi Holding en van een andere accountant, verpanding van haar aandelen in Rodi Groep B.V. door Rodi Holding aan de bank en extra zekerheden van [B] in privé.
3.1.3. De inschakeling door [B] van derden van buiten de onderneming was voor [A] aanleiding om in augustus 2006 als bestuurder terug te treden. Hij eiste de lening per direct op en dwong dat af met beslaglegging op de zo-even genoemde aandelen van Rodi Holding, die evenwel aan de bank in onderpand dienden te worden gegeven. Aldus bracht [A] de continuïteit van Rodi Holding en haar ondernemingen ernstig in gevaar.
3.1.4. Rodi Holding erkent overigens de gestelde leningen. Er is echter geen schriftelijke overeenkomst van opgemaakt, ook niet van de borgstelling. Rodi Holding ontkent de garantstelling ten behoeve van de Stichting. De brief van 1 juli 2003 (productie 8 bij dagvaarding) die ter zake als bewijs zou moeten dienen kent zij niet. Als hij al dient te gelden als mede ondertekend door [B], is die handtekening destijds gezet uit hoofde van het grote vertrouwen dat [B] in [A] had. Hij betreurt thans de door hem verleende medewerking. De borgstelling is niet vermeld in de geconsolideerde jaarrekening.
Dat er rente is vergoed levert evenmin het bewijs op van het bestaan van de lening.
3.1.5. Tot zijn terugtreden als bestuurder heeft [A] nooit aangedrongen op terugbetaling. Zijn stelling dat de gelden slechts voor een korte periode ter beschikking waren gesteld is niet in overeenstemming te brengen met het feit dat hij ze niet in 2003 respectievelijk 2004 heeft opgevorderd. Daarom moeten de leningen geacht worden voor onbepaalde tijd te zijn voortgezet.
3.1.6. Bij zijn opzegging dient [A] te handelen in overeenstemming met redelijkheid en billijkheid. Er dient een redelijke termijn in acht te worden genomen. Het verlangen van onmiddellijke terugbetaling is daarmee in strijd. Rodi Holding is ook niet in staat tot terugbetaling. [A] heeft drie jaar gewacht. Directe terugbetaling of betaling op korte termijn zou tot een faillissementssituatie leiden. Zij heeft tenminste twee jaar nodig ( in haar subsidiaire conclusie noemt Rodi Holding een termijn van 3 jaar) om een nieuwe financieringsconstructie op te zetten en deze af te stemmen op de terugbetaling van de door [A] gevorderde bedragen.
3.1.7. Rodi Holding verweert zich tenslotte tegen toewijzing aan [A] van de door hem gevorderde buitengerechtelijke incasso kosten à EUR 5.536,--.
4. De beoordeling
4.1. Bij de comparitie van partijen heeft Rodi Holding haar dagvaarding en heeft [A] zijn conclusie van antwoord overgelegd in een door het inmiddels van raadsman gewisselde Rodi Holding tegen [A] aangespannen procedure bij deze rechtbank (zaaknummer 07-770). De rechtbank heeft ter comparitie gezegd niet te willen meegaan in het verzoek van Rodi Holding om deze procedure aan te houden totdat in de andere is geconcludeerd en beide zaken op de rol te voegen. De andere procedure heeft als inzet een vordering van Rodi Holding op [A] van EUR 975.000,--, een bedrag dat exact overeenkomt met de som van de beide door [A] in deze procedure gevorderde bedragen. Die vordering is kennelijk bedoeld als “reconventie” in de onderhavige procedure waarin echter geen eis in reconventie meer kon worden genomen toen de conclusie van antwoord eenmaal was genomen. De dagvaarding in de andere procedure divergeert bovendien in zo’n belangrijke mate van de posities die Rodi Holding in de onderhavige procedure in de conclusie van antwoord heeft ingenomen dat het ook om die reden in strijd zou zijn met een goede procesorde indien de verlangens van Rodi Holding met betrekking tot gevoegde behandeling zouden worden ingewilligd. De onderhavige procedure zal op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld.
4.2. De stelling van Rodi Holding dat de leningovereenkomst met betrekking tot een bedrag van EUR 400.000,-- niet schriftelijk is gesloten mist relevantie omdat terzake geen vereiste van geschrifte geldt. Wat de garantstelling met betrekking tot de leningovereenkomst van 1 juli 2003 door Rodi Holding betreft spreekt de brief van president-directeur [B] aan [A] van dezelfde datum duidelijke taal:
Ingevolge de leningsovereenkomst van 1 juli 2003 heb jij in totaal een bedrag ad Euro 575.000,00 (vijf honderd en vijf en zeventig duizend euro) aan de Stichting TC International Holding (“Stichting”) geleend ter financiering van de koopsom van de voorgenomen transactie met betrekking tot het bedrijfsonderdeel Techni-Cal International van DLM Foods Canada Corp.
Hierbij bevestig ik dat Rodi Holding B.V. er voor instaat dat indien en voor zover de Stichting voor 1 september 2003 niet het gehele bedrag ad Euro 575.000,00 en de daarover verschuldigde rente en kosten zoals opgesomd in de betreffende leningsovereenkomst heeft terugbetaald, Rodi Holding B.V. onverwijld en zonder enige inhoudingen het uitstaande obligo van deze lening en enige daarover verschuldigde rente en eerder genoemde kosten aan jou zal voldoen.
De verplichtingen voorvloeiende uit hoofde van deze borgstelling kan op generlei wijze door ons worden ingetrokken, ontbonden of anderszins teniet worden gedaan.
J.W. [B]
President en Directeur van Rodi Holding B.V.
Rodi Holding heeft niet betwist dat de handtekening onder de brief inderdaad van haar bestuurder J.W. [B] is.
4.3. Voor het overige komen de stellingen van Rodi Holding, die als gezegd geen eis in reconventie heeft ingesteld waardoor haar verwijten aan [A] met betrekking tot zijn beweerdelijk schadelijk handelen in het luchtledige zijn blijven hangen, er in wezen op neer dat zij niet in staat is om het totaal van de gevorderde bedragen te betalen, althans indien zij tot betaling zou worden gedwongen op (te) korte termijn. De juistheid van die stelling valt moeilijk te controleren. De rechtbank zal de vordering, behoudens de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (zie hierna) toewijzen, met dien verstande dat deze opeisbaar zal zijn per 31 december 2007 nu er geen redelijke opzegtermijn door [A] in acht is genomen. Rodi Holding heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat zij een langere termijn nodig heeft om tot een zodanige financiële herstructurering te komen dat zij in staat zal zijn haar schuld aan [A] te voldoen.
4.4 De door [A] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten kunnen niet worden toegewezen nu hij die kosten slechts heeft verantwoord door te verwijzen naar “de bepalingen der wet”. [A] heeft niet aangetoond kosten te hebben gemaakt die niet worden gedekt door de te zijnen gunste uit te spreken veroordeling van Rodi Holding in de proceskosten.
4.5 Met betrekking tot de overeengekomen rente heeft [A] onweersproken gesteld dat de rente over het bedrag van EUR 575.000,-- per kwartaal is verschuldigd en dat die rente is voldaan tot en met het tweede kwartaal (naar de rechtbank aanneemt: van 2006). Voorts, dat over het bedrag van de lening van EUR 400.000,-- een percentage van 8% per jaar is verschuldigd en dat die rente eveneens is voldaan “tot en met het tweede kwartaal” (van 2006).
5.1 veroordeelt Rodi Holding om aan [A] uiterlijk 31 december 2007 te voldoen een bedrag van EUR 975.000,--,
5.2 veroordeelt Rodi Holding tot voldoening van de overeengekomen rente over het bedrag van EUR 575.000,-- van 7% vanaf 1 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3 veroordeelt Rodi Holding tot betaling van de overeengekomen rente van 8% over het bedrag van EUR 400.000,-- vanaf 1 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4 verstaat dat ook deze rentebedragen eerst verschuldigd zijn per 31 december 2007.
5.5 verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2007.