ECLI:NL:RBZLY:2007:BB6532

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600799-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • H.Th. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een wietplantage met toerekening aan de veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 oktober 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit een wietplantage. De rechtbank heeft de verdachte, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, de verplichting opgelegd om een bedrag van € 13.760,30 aan de Staat te voldoen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van een rapport van de politie waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 28.463,--. De rechtbank heeft geoordeeld dat de helft van dit bedrag aan de verdachte kan worden toegerekend, aangezien hij samen met anderen betrokken was bij de wietplantage.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2007 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling. De verdachte heeft de vordering bestreden en aangevoerd dat hij slechts een klein bedrag heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden en dat de plantage niet alleen aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk voordeel heeft genoten en dat zijn stelling dat hij slechts éénmaal € 1.000,-- heeft ontvangen ongeloofwaardig is.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met door de verdachte gemaakte kosten, maar deze zijn niet voldoende onderbouwd om in mindering te worden gebracht op het vastgestelde bedrag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn om het bedrag te matigen, gezien de financiële situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht – Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.600799-07
Datum : 18 oktober 2007
Beslissing op de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht van:
het openbaar ministerie
tegen:
[verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2007, waarbij zijn gehoord:
- [verdachte], bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht;
- mr. H.H.J. Harmeijer, officier van justitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek, te weten:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 23 januari 2007, nummer 2007000537, opgemaakt en ondertekend door P.H.M. de Winter, inspecteur van Politie Flevoland, Divisie Recherche, Financiële Recherche Dienst;
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 18 oktober 2007 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.600799-07;
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 07.600799-07.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van:
- een telefaxbericht van de raadsman d.d. 11 oktober 2007, met bijlagen.
OVERWEEGT
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft [verdachte] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.600799-07 bij vonnis d.d. 18 oktober 2007 veroordeeld ter zake onder meer:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 21 september 2007 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op een bedrag van € 28.463,--.
De officier van justitie heeft bij het onderzoek ter terechtzitting d.d. 4 oktober 2007 gepersisteerd bij de vordering.
[verdachte] heeft de vordering bestreden en daartoe het navolgende gesteld.
De wietplantage in de woning aan de [straat] te Almere kan niet slechts aan [verdachte] worden toegerekend, aangezien deze plantage is gebouwd op verzoek van ene [H]. Deze [H] was tevens de (onder)huurder van de woning en de persoon aan wie [verdachte] de opbrengst van de plantage heeft afgestaan. Ook van de plantage in de woning aan de [straat] te Almere is het evident dat daarbij een of meer andere personen betrokken zijn geweest. [verdachte] dient slechts te worden aangemerkt als loopjongen die betaald kreeg voor zijn diensten. Hij heeft éénmaal een bedrag van € 1.000,-- ontvangen voor de oogst in de [straat], welk bedrag derhalve het maximale bedrag is dat hem kan worden ontnomen. [verdachte] heeft voorts gesteld dat zijn draagkracht beperkt is.
Ten slotte heeft [verdachte] gesteld met betrekking tot de woning aan de [straat] kosten te hebben gemaakt welke bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dienen te worden gebracht. Deze kosten hebben betrekking op het vergoeden van schade aan Nuon in verband met het illegaal afnemen van elektriciteit en het vergoeden van schade teneinde de woning na ontmanteling van de wietplantage in oude staat te herstellen.
De officier van justitie heeft gesteld dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (alsnog) rekening dient te worden gehouden met de door [verdachte] gestelde kosten, in die zin dat deze kosten op het berekende voordeel in mindering zullen worden gebracht, mits deze kosten deugdelijk zijn onderbouwd.
De rechtbank is, gelet op de stukken van het voorbereidend onderzoek en hetgeen door de officier van justitie en [verdachte] bij de behandeling ter terechtzitting van 4 oktober 2007 naar voren is gebracht, van oordeel dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van het hiervoor vermelde feit ter zake waarvan [verdachte] bij opgemeld vonnis is veroordeeld.
De rechtbank is bij haar schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van voornoemd Rapport d.d. 23 januari 2007. De rechtbank is van oordeel dat het in dit rapport genoemde wederrechtelijk verkregen voordeel op juiste wijze is berekend.
Ter zake de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank dat [verdachte] in de onderliggende strafzaak bij vonnis d.d. 18 oktober 2007 is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij bewezen is verklaard dat [verdachte] dit misdrijf heeft begaan tezamen en in vereniging met een ander.
Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van de rechtbank het in het Rapport berekende voordeel van € 28.463,-- voor de helft te worden toegerekend aan [verdachte], zijnde derhalve tot een bedrag van € 14.231,50.
De rechtbank acht het voorts redelijk rekening te houden met door [verdachte] gemaakte kosten, voor zover deze kosten voor aftrek in aanmerking komen en voldoende zijn onderbouwd, van welke kosten de raadsman bij telefaxbericht d.d. 11 oktober 2007 nadere stukken heeft overgelegd.
De rechtbank houdt rekening met een door [verdachte] op rekening van Intrum Justitia gestort bedrag van € 471,20, welk bedrag is gestort ten gunste van Nuon in verband met de illegale afname van elektriciteit in de woning aan de [straat] te Almere, van welke storting een “bewijs van storting” is overgelegd.
De rechtbank houdt geen rekening met de door [verdachte] gestelde kosten in verband met herstel van schade aan voornoemde, door [verdachte] gehuurde woning aan de [straat] teneinde deze woning wederom in verhuurbare staat te brengen, aangezien de omvang van deze kosten thans nog niet is vastgesteld, terwijl ook overigens uit de overgelegde stukken geenszins valt op te maken welke (van de vele opgesomde) kosten(posten) mogelijk betrekking hebben op herstel van schade als gevolg van de wietplantage.
De rechtbank schat aldus het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 13.760,30. De stelling van [verdachte] dat hij slechts éénmaal een bedrag van € 1.000,-- heeft ontvangen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voornoemd bedrag van € 13.760,30 aan de Staat te voldoen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voornoemd bedrag te matigen, nu niet gebleken is dat de financiële situatie van [verdachte] betaling van dit bedrag thans, dan wel in de toekomst, niet toe zou laten.
BESLISSING
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 13.760,30.
De rechtbank legt aan [verdachte] de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 13.760,30.
Aldus gegeven door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en H.Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2007.