ECLI:NL:RBZLY:2007:BB3863

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400788-03
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verkrachting en ontuchtige handelingen met biologische dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkrachten van zijn biologische dochter en het plegen van ontuchtige handelingen. De feiten zouden zich hebben afgespeeld tijdens een bezoek van de verdachte aan zijn dochter in Oostenrijk, waar zij geboren is en woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van beide beschuldigingen.

De verdediging voerde aan dat de regels omtrent het indienen van een rechtshulpverzoek door Oostenrijk niet zijn nageleefd, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat eventuele schendingen van de regels niet van zodanige aard waren dat dit de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigde. Ook het argument dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege een eerdere sepotbeslissing, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er nieuwe verklaringen waren van de aangeefster en een getuige, waardoor het openbaar ministerie terug kon komen op de eerdere sepotbeslissing.

De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur geëist. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar gemaakt in de zitting van 28 augustus 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400788-03
Uitspraak: 28 augustus 2007
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.F. Kooijmans, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. H. Timmer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft ten eerste betoogd dat de regels omtrent het afdoen van een rechtshulpverzoek niet zijn nageleefd. Het openbaar ministerie dient eerst na een rechtsgeldig ingediend rechtshulpverzoek een advies hieromtrent uit te brengen. De raadsman stelt dat het verzoek van 8 januari 2003 niet rechtsgeldig was, zodat het naar aanleiding daarvan uitgebrachte advies niet gedaan had mogen worden. Na het hernieuwd gedaan rechtshulpverzoek van 11 maart 2003 is niet opnieuw een advies uitgebracht. Ook na het hernieuwde rechtsgeldige rechtshulpverzoek van 1 september 2005 is geen nader advies uitgebracht. Ten tweede heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie na de op 25 februari 2004 medegedeelde sepotbeslissing niet tot verdere vervolging kon overgaan, nu zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het eerste betoog te worden verworpen, aangezien de door raadsman genoemde tekortkomingen in het rechtshulpverzoek – voor zover te controleren in het dossier – niet van zodanige aard zijn dat daaraan naar geldend recht de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet worden verbonden, met name niet omdat verdachte niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
Ook het tweede betoog dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verworpen. Immers, de aanvullende verklaring van aangeefster en de – zij het summiere – verklaring van getuige [getuige] kunnen worden aangemerkt als nova op grond waarvan het openbaar ministerie naar geldend recht terug kon komen op de eerder genomen sepotbeslissing.
BEWIJS
Op grond van de in het strafdossier aanwezige bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [aangeefster] en de verklaring van verdachte waarin hij bevestigt dat hij in de ten laste gelegde periode inderdaad in het kader van een hereniging met zijn dochter op bezoek is geweest in Oostenrijk maar waarin hij vervolgens met grote stelligheid ontkent dat er van enig ontuchtige handeling sprake is geweest, is de rechtbank van oordeel dat naar objectieve maatstaven bemeten niet kan worden gesproken van toereikend wettig bewijs van hetgeen verdachte is ten laste gelegd. De als mogelijk belastend aan te merken verklaring van getuige [getuige] doet aan het oordeel van de rechtbank niet af, vanwege haar uiterst summiere karakter. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte aldus van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mrs. J.H. Bosch en J.E. van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.W. Emmen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2007.
Mr. J.E. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.