Verweerder is, kort samengevat, van oordeel dat het hier gaat om een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Mitsdien is artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de orde, ingevolge welk artikel eiseres bij haar verzoek melding dient te maken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, die een terugkomen op het eerdere besluit kunnen rechtvaardigen.
Verweerder is van oordeel dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen besluiten in individuele bezwaarschriftprocedures, ook als daarin een - al dan niet expliciet – beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur wordt gehonoreerd, niet gekenmerkt kan worden als een nieuw feit of veranderde omstandigheid, zodat langs deze weg geen grond bestaat voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van het jegens eiseres genomen besluit, te meer nu eiseres destijds zelf de mogelijkheid heeft gehad om tegen het jegens haar genomen besluit bezwaar te maken.
Verweerder heeft er voorts op gewezen dat in enkele bezwaarprocedures sprake is van incidentele misslagen, waarbij ten onrechte het WAO premiepercentage is verlaagd, terwijl het betreffende bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. Nu hier sprake is van een kennelijke incidentele misslag kan toepassing van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur er niet toe leiden dat een bestuursorgaan gehouden is in alle andere gevallen conform te handelen en de inhoudelijk juiste en rechtens onaantastbare besluiten te herzien.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder overwogen dat tussen werkgevers die bezwaar maken tegen een besluit en werkgevers die tegen een soortgelijk besluit geen bezwaar maken en vervolgens wel of niet een verzoek doen om herziening van het besluit er vanwege het handelen op zichzelf al sprake van ongelijkheid is. Deze groepen onderscheiden zich in handelwijze, waardoor zij in ongelijke rechtsomstandigheden verkeren en tussen hen materieel verschil kan ontstaan.
Verweerder is (achteraf) overigens van oordeel dat het verweerder was toegestaan om bij de besluiten d.d. 1 februari 2005 de in de besluiten d.d. 10 december 2004 gemaakte fouten te herstellen, nu dit herstel plaats vond binnen een redelijke termijn en de afdrachten van de voorschotpremies zich nog slechts in een beginstadium bevonden. Er is dan ook sprake van een kennelijke misslag toen verweerder naar aanleiding van de bezwaren tegen het besluit d.d. 1 februari 2005 besloot alsnog terug te keren naar de premies die waren vastgesteld bij besluit d.d. 10 december 2004. Verweerder ziet niet in dat verweerder, evenals in die gevallen, ook genoodzaakt zou zijn om dergelijke foute besluiten te nemen ten aanzien van de overige grote werkgevers.
Gewezen is op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin is bepaald dat totstandkoming dan wel verandering van jurisprudentie niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit op grond waarvan het bestuursorgaan dient terug te komen op eerder genomen besluiten waartegen geen rechtsmiddel is aangewend.