vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 109791 / HA ZA 05-754
Vonnis van 21 februari 2007
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [plaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. L.R.G. Uneken,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[familienaam] VASTGOED BV,
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. H.P. van der Veen.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [familienaam] Vastgoed genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie;
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie;
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 155 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt vermeld dat de rechter die de getuigen – in het voorlopig getuigenverhoor – heeft gehoord, dit vonnis niet kan meewijzen omdat zij niet meer werkzaam is als rechter in deze rechtbank.
2. De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1. [eisers] en [familienaam] Vastgoed exploiteren een groothandel in apparatuur, gereedschappen, machines en dergelijke.
[eiser sub 3] en [eiser sub 2] zijn beiden directeur en grootaandeelhouders van [eisers].
2.2. Partijen hebben in de periode van eind 1999 tot omstreeks eind 2001/begin 2002 besprekingen en onderhandelingen gevoerd over overname van [eisers] door [familienaam] Vastgoed. Daarbij werden [eisers] c.s. bijgestaan door mr. J. Laninga van Ernst & Young belastingadviseurs en [familienaam] Vastgoed door drs. J.M.C. Brouwers en R.J.A. Obdeijn, beiden als registeraccountant verbonden aan Brouwers Accountants te Zwolle (verder aan te duiden als Brouwers respectievelijk Obdeijn).
2.3. Een onderwerp in de onderhandelingen en besprekingen tussen partijen is geweest opname in de koopovereenkomst van een financieringsvoorbehoud ten gunste van [familienaam] Vastgoed. Op dit punt is het volgende verloop te zien:
- de ‘intentieverklaring (1e concept d.d. 16-11-2000)’ bevat geen financieringsvoorbehoud.
- In de schriftelijke ‘wijzigingen Intentieverklaring voorgesteld door Obdeijn en Brouwers (bespreking d.d. 22-12-2000)’ is vermeld: “Obdeijn komt met een notitie ‘opmerkingen bij de intentieverklaring’, (…) er staan echter ook twee nieuwe bepalingen in: financieringsvoorbehoud: in beginsel geen probleem (…)”.
- De ‘intentieverklaring (2e concept d.d. 25-1-2001)’ bevat een financieringsvoorbehoud.
- De ‘koopovereenkomst (3e concept d.d. ..maart 2001)’ bevat een financieringsvoorbehoud.
- De ‘koopovereenkomst (4e concept d.d. ..juli 2001)’ heeft geen financieringsvoorbehoud.
- Obdeijn heeft bij brief van 30 juli 2001 aan Laninga onder meer meegedeeld dat van de zijde van [familienaam] Vastgoed de overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat voor 1 mei 2002 de financiering van de koopprijs kan worden overeengekomen bij de huisbankier van de vennootschap en/of van de koper.
- Bij fax van 15 november 2001 heeft Obdeijn aan Laninga bericht: “Naar aanleiding van onze bespreking hierbij het volgende voorstel (onder voorbehoud van financiering) (…)”.
- De ‘koopovereenkomst (5e concept d.d. ..december 2001)’ heeft geen financieringsvoorbehoud.
- Obdeijn heeft bij e-mail van 21 december 2001 aan Laninga onder meer meegedeeld dat het financieringsvoorbehoud nog steeds van toepassing is.
- Laninga heeft bij e-mail van 9 januari 2002 aan Obdeijn onder meer bericht: “Ten aanzien van de koopovereenkomst nog het volgende (mede naar aanleiding van uw voorstellen d.d. 21-12-2001 en 2-1-2002) (…) er wordt een financieringsvoorbehoud opgenomen eindigend op 31 januari 2002.”
- De ‘koopovereenkomst (6e concept .. januari 2002)’ bevat een financieringsvoorbehoud.
2.4. Bij brief van S.P. Voogd, als directeur bedrijven en instellingen verbonden aan ING Bank N.V., district Zwolle, van 22 januari 2002 is de financieringsaanvraag van [familienaam] Vastgoed voor de overname van [eisers] afgewezen.
2.5. Bij aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] gezonden brief van haar raadsman van 25 januari 2002 heeft [familienaam] Vastgoed het financieringsvoorbehoud ingeroepen vanwege de afwijzing van de financieringsaanvraag door de ING.
2.6. Van de zijde van de ABN AMRO Bank N.V. is bij brief van 12 juni 2002 aan Obdeijn bericht dat de financieringsaanvraag van [familienaam] Vastgoed gelet op de huidige positie van het bedrijf een gedegen kredietwaardigheidsonderzoek vergt en dat zij daarvoor een vergoeding van EUR 15.000,00 in rekening wil brengen bij afwijzing van de aanvraag.
2.7. De Friesland Bank heeft bij aan de directie van [familienaam] Holding B.V. gezonden brief brief van R. Douma, senior accountmanager van de Friesland Bank, van 21 juni 2002 de financieringsaanvraag van [familienaam] Vastgoed afgewezen.
2.8. Bij brief van 18 november 2002 hebben [eisers] c.s. de overeenkomst ontbonden.
2.9. In het kader van een op verzoek van [eisers] c.s. gehouden voorlopig getuigenverhoor bij deze rechtbank op 23 mei 2003, 3 juni 2003, 25 juni 2003, 30 juli 2003 en 26 november 2003 zijn in enquête gehoord Laninga, [eiser sub 3], Brouwers, Obdeijn, [directeur a] (commercieel directeur van [familienaam] Vastgoed), [directeur b] (technisch directeur van [familienaam] Vastgoed), [directeur c] (vanaf 1 oktober 2001 algemeen directeur van de [familienaam] Groep), L. Bredewold (bankmedewerker van de ING District IJsselland) en H.K. Morrenhof (accountmanager bij de ABN AMRO Bank).
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] c.s. vorderen – samengevat -:
- primair een verklaring voor recht dat op 4 december 2001 tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen als neergelegd in de 5e concept-overeenkomst althans in de 6e concept-overeenkomst (maar dan) zonder het financieringsvoorbehoud,
- subsidiair een verklaring voor recht dat het beroep van [familienaam] Vastgoed op het financieringsvoorbehoud nietig is, en verder
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst per 18 november 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden wegens toerekenbare niet nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen door [familienaam] Vastgoed, subsidiair wegens een door [familienaam] Vastgoed jegens [eisers] c.s. gepleegde onrechtmatige daad, dan wel ontbinding van de overeenkomst,
- veroordeling van [familienaam] Vastgoed tot betaling aan [eisers] c.s. van door hen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet.
3.2. [familienaam] Vastgoed voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [familienaam] Vastgoed vordert samengevat – voor het geval de rechtbank zou oordelen dat tussen partijen een overeenkomst zonder financieringsvoorbehoud tot stand is gekomen, een verklaring voor recht dat die overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd.
3.4. [eisers] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
de primair gevorderde verklaring voor recht
4.1. [eisers] c.s. hebben gesteld dat tijdens de bespreking op 4 december 2001 mondeling volledig en definitief overeenstemming is bereikt over de overname door [familienaam] Vastgoed van [eisers], behoudens op het punt van de huur waarover daarna nog een paar aanvullende afspraken zijn gemaakt. Er is op de genoemde datum geen financieringsvoorbehoud ten gunste van [familienaam] Vastgoed overeengekomen. De mondelinge afspraken zijn volgens [eisers] c.s. vastgelegd in de 5e concept-koopovereenkomst dan wel in het 6e concept maar dan zonder het in dat 6e concept vermelde financieringsvoorbehoud.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [familienaam] Vastgoed echter gemotiveerd aangevoerd dat partijen op 4 december 2001 uitsluitend overeenstemming op de hoofdlijnen hebben bereikt en dat die ruwe contouren nader moesten worden uitgewerkt. De juistheid van dat standpunt blijkt ten eerste uit de fax van Laninga van 17 december 2001 waarin hij aan Brouwers meedeelde dat de tijd begon te dringen en hem om een reactie verzocht op de concept-overeenkomst [het onder rechtsoverweging 2.3 genoemde 5e concept] die een week daarvoor op Brouwers’ kantoor was afgegeven. Verder blijkt die juistheid uit de inhoud van de ook onder 2.3 genoemde e-mail van Obdeijn van 21 december 2001 waarin hij aan Laninga een aantal concrete wijzigingen van respectievelijk aanvullingen op de 5e concept-overeenkomst voorstelde, alsmede uit de e-mailwisseling tussen deze beiden van 2 en 9 januari 2002 waarin een aantal onderwerpen, waaronder het financieringsvoorbehoud in kwestie, nader werd uitgewerkt. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat reeds op 4 december 2001 definitieve overeenstemming was bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst. De overeenstemming die al wel over bepaalde punten was bereikt zou eerst resulteren in een partijen bindende overeenkomst indien en zodra zij het ook eens zouden worden over de nog niet geregelde onderwerpen.
4.3. Dat laatste geldt in het bijzonder voor het in het geding zijnde financieringsvoorbehoud. [eisers] c.s. hadden behoren te begrijpen dat overeenstemming over dit punt voor [familienaam] Vastgoed van essentieel belang was. Immers, blijkens het onder 2.3 weergegeven verloop van de besprekingen en onderhandelingen tussen partijen is het door [familienaam] Vastgoed gewenste financieringsvoorbehoud regelmatig aan de orde geweest. Anders dan [eisers] c.s. kennelijk menen, impliceert het enkele feit dat vanaf eind augustus 2001 tot 4 of 21 december 2001 blijkbaar een stilte op dit punt is gevallen niet zonder meer dat (zij er op mochten vertrouwen dat) [familienaam] Vastgoed een regeling op dit punt had prijsgegeven, te meer niet waar in die periode in het geheel geen besprekingen lijken te zijn gevoerd. Die stilte staat er evenmin aan in de weg dat op 21 december 2001 van de zijde van [familienaam] Vastgoed werd aangegeven dat zij een financieringsvoorbehoud wenste op te nemen.
4.4. Verder hebben [eisers] c.s. gesteld dat de instemming van Laninga op 9 januari 2002 met een financieringsvoorbehoud en de feitelijke uitwerking daarvan in de 6e concept-overeenkomst, onverlet laat dat zijzelf na 4 december 2001 daarmee niet akkoord zijn gegaan. Echter, [eiser sub 3] heeft als partijgetuige met zoveel woorden verklaard dat Laninga ter zake van de overnamebesprekingen volledig vertegenwoordigingsbevoegd was en heeft dat tijdens het pleidooi herhaald. Laninga is dus als gevolmachtigde van [eisers] c.s. opgetreden, zodat zijn aanvaarding van het financieringsvoorbehoud aan hen kan worden toegerekend. Dit betekent dat het financieringsvoorbehoud onderdeel geworden is van de uiteindelijk in januari 2006 tot stand gekomen koopovereenkomst zoals vastgelegd in het 6e concept dat door [familienaam] Vastgoed is aanvaard. Enig bezwaar van [eisers] c.s. tegen het financieringsvoorbehoud terstond na het bij hen bekend geraken van dat 6e concept, is gesteld noch gebleken. Hun stelling dat [familienaam] Vastgoed er niet op mocht vertrouwen dat zij bereid waren in te stemmen met een financieringsvoorbehoud, moet dan ook worden verworpen.
4.5. De conclusie is dat de primair gevorderde verklaring voor recht dat op 4 december 2001 een overeenkomst zonder financieringsvoorbehoud tot stand gekomen is, niet kan worden toegewezen.
de subsidiair gevorderde verklaring voor recht
4.6. De rechtbank gaat er bij deze vordering vanuit dat hier bedoeld is te vorderen een verklaring voor recht dat het beroep van [familienaam] Vastgoed op het financieringsvoorbehoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.7. Volgens [eisers] c.s. heeft [familienaam] Vastgoed haar recht verwerkt een beroep op het financieringsvoorbehoud te doen. Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. (HR 29 september 1995, NJ 1996, 89)
4.8. [eisers] c.s. hebben zich uitsluitend beroepen op bij haar opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen op de grond dat, in essentie weergegeven, van de zijde van [familienaam] Vastgoed (a) meerdere keren is aangegeven dat financiering van de overname geen probleem voor haar zou zijn terwijl (b) is verzuimd mededelingen te doen over de slechte financiële positie van [familienaam] Vastgoed en over de toenemende reserves van de ING, met wie [familienaam] Vastgoed in zee was gegaan, ten aanzien van financiering van de overname.
4.8.1. [eisers] c.s. hebben de stelling onder 4.8a geadstrueerd met citaten uit verscheidene processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor. Zo hebben zij Laninga aangehaald volgens wie door [familienaam] steeds met grote stelligheid is gezegd dat financiering geen probleem zou zijn, Dijkstra die heeft verklaard dat voor zover hem bekend er geen onzekerheid was over de financiering, [directeur a] die heeft verklaard dat tijdens de onderhandelingen niet is gezegd dat de financiering een probleem zou worden, en Brouwers die heeft verklaard dat [familienaam senior] met een deel van zijn privé-vermogen garant zou staan voor de bank. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de betreffende (passages in de) processen-verbaal, noch uit de gespreksverslagen en correspondentie tussen partijen, alle afzonderlijk en in onderlinge samenhang gelezen, worden afgeleid dat van de zijde van [familienaam] Vastgoed aan [eisers] c.s. onmiskenbaar en ondubbelzinnig is verzekerd dat financiering van de overname in orde zou komen. Een dergelijke garantie kan evenmin worden afgeleid uit uitspraken van betrokkenen dat, kort gezegd, financiering geen probleem zou zijn. Dergelijke bewoordingen zijn in redelijkheid niet anders op te vatten dan als uitingen van hoop en verwachting van [familienaam] Vastgoed dat het met financiering goed zou komen, waaraan het gestelde gerechtvaardigd vertrouwen door [eisers] c.s. niet kan worden ontleend. De bedoelde garantie kan te meer niet uit de aangehaalde uitlatingen worden afgeleid omdat dat in tegenspraak is met het bedingen van een gedurende het onderhandelingstraject regelmatig aan de orde geweest zijnde financieringsvoorbehoud van [familienaam] Vastgoed. De stelling van [eisers] c.s. dat [directeur a] tijdens de bespreking op 15 november 2001 expliciet heeft verklaard dat de ING een garantie voor de financiering had gegeven, is door hem tijdens zijn getuigenverhoor uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken en is evenmin anderszins komen vast te staan. Het is ook niet aannemelijk dat de ING die garantie heeft verstrekt, omdat in november 2001 de onderhandelingen nog gaande waren en L. Bredewold tijdens zijn getuigenverhoor heeft verklaard dat het in de loop van 2001 voor de ING en [familienaam] Vastgoed duidelijk werd dat financiering door de ING geenszins een vanzelfsprekendheid was.
4.8.2. Met betrekking tot de stelling onder 4.8b hebben [eisers] c.s. betoogd, kort weergegeven, dat [familienaam] Vastgoed op grond van besprekingen met de ING op 20 april 2001, 15 oktober 2001 en 21 november 2001 reeds wist dat zij niet aan de voorwaarden kon voldoen die de ING aan financiering had verbonden en dat zij verzuimd heeft dat tijdig aan [eisers] c.s. mee te delen.
4.8.3. Voorop staat dat op [familienaam] Vastgoed niet zonder meer een verplichting rustte om [eisers] c.s. te allen tijde en volledig op de hoogte te houden van haar contacten over financiering met de ING. Een mededelingsplicht aan de zijde [familienaam] Vastgoed kan uitsluitend in bijzondere omstandigheden worden aangenomen. Zo’n omstandigheid kan zijn dat [familienaam] Vastgoed op enig moment wist of kon weten dat de ING de overname niet wilde financieren terwijl dat gegeven voor [eisers] c.s. van doorslaggevende betekenis zou (kunnen) zijn voor in dat stadium te nemen beslissingen die verband hielden met de overname.
[eisers] c.s. hebben in het bijzonder gerefereerd aan het getuigenverhoor van genoemde Bredewold. Echter, blijkens zijn verklaring zijn, anders dan [eisers] c.s. menen, eerst op 15 oktober 2001 en op 21 november 2001 mededelingen door ING aan [familienaam] Vastgoed gedaan waaruit zij kon afleiden dat financiering door ING wel eens problematisch zou kunnen worden zonder dat er toen al concrete aanwijzingen waren dat de financieringsaanvraag zou worden afgewezen. Daarom was er voor [familienaam] Vastgoed tot en met november 2001 geen aanleiding te denken dat het met de financiering niet in orde zou komen.
Voor zover op [familienaam] Vastgoed wel een verplichting rustte om [eisers] c.s. in oktober en november 2001 te informeren over de signalen die de ING had afgegeven, kan niet worden ingezien welke actie [eisers] c.s. daarop zou hebben ondernomen. Immers, blijkens hun eigen stellingen hadden zij al vóór oktober 2001 onomkeerbare stappen gedaan en beslissingen genomen c.q. investeringen gedaan (ter zake van onder meer nieuwbouw) in het kader van de beoogde overname. Het aldus door [eisers] c.s. anticiperen op de overname waarover toen nog geen enkele zekerheid bestond, behoort in hun risicosfeer te liggen. Bovendien heeft [eiser sub 3] bij gelegenheid van het pleidooi met zoveel woorden gesteld dat in oktober/november 2001 geen andere overnamekandidaten in het spel waren die niet door [eisers] c.s. zouden zijn afgewezen als [familienaam] Vastgoed de hier bedoelde informatie had gegeven.
4.9. [eisers] c.s. hebben als grondslag voor de hier aan de orde zijnde verklaring voor recht verder gesteld dat de afwijzing van de financieringsaanvraag te wijten is aan verslechterde financiële omstandigheden binnen [familienaam] Vastgoed als gevolg van mismanagement. Die stelling is echter gemotiveerd weersproken. Daarop hebben [eisers] c.s. nagelaten met concrete feiten en omstandigheden te staven dat het bestuur van [familienaam] Vastgoed zodanig onzorgvuldig dan wel laakbaar heeft gehandeld en in zo ernstige mate dat van strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap sprake is.
4.10. [eisers] c.s. hebben verder gesteld dat [familienaam] Vastgoed vanaf 9 januari 2002 dan wel vanaf 21 december 2001 alleen dan een beroep op het financieringsvoorbehoud kon doen ingeval van nadien opgetreden, zodanige gewijzigde omstandigheden c.q nieuwe feiten dat financiering niet langer mogelijk was. Voor zover bedoeld is te stellen dat de afwijzing van de ING niet als een nieuw feit te kwalificeren is omdat [familienaam] Vastgoed daarvan in feite al vóór genoemde data wist, moet dat als weersproken en niet op de feiten gebaseerd worden verworpen. De tekst van het financieringsvoorbehoud biedt evenmin steun voor de door [eisers] c.s. voorgestane interpretatie. Andere feiten en omstandigheden waaruit de juistheid van het standpunt van [eisers] c.s. kan worden afgeleid zijn gesteld noch gebleken.
4.11. Ten slotte hebben [eisers] c.s. betoogd dat [familienaam] Vastgoed niet voldaan heeft aan haar inspanningsverplichting om een financieringsaanvraag te verkrijgen.
4.11.1. In dat kader is ten eerste gesteld dat de financieringsaanvraag van [familienaam] Vastgoed bij de ING onjuist en onvolledig was. Dat de aanvraag onjuist was, is weersproken en niet nader geconcretiseerd. Blijkens de verklaring van Bredewold ontbrak bij de schriftelijke financieringsaanvraag weliswaar informatie die voor de ING relevant was voor de beoordeling daarvan, maar aanvullende informatie - liquiditeitsprognoses, kopieën van de intentie[c.q.koop]overeenkomsten, tussentijdse cijfers van [familienaam] Vastgoed, onderbouwing van de koopprijs – is later op verzoek van de ING alsnog verstrekt. Hoewel het ook gevraagde strategisch plan volgens de genoemde Bredewold niet ontvangen is, is niet gebleken dat om die reden de financieringsaanvraag is afgewezen. Verder is door [familienaam] Vastgoed onweersproken gesteld dat Obdeijn na indiening van de aanvraag veelvuldig contact met de ING heeft gehad en dat hij daarbij nadere informatie heeft verstrekt. Van de juistheid van het hier gestelde verwijt is dan ook niet gebleken.
4.11.2. Verder is gesteld, mede onder verwijzing naar de verklaring van Brouwers, dat van de zijde van [familienaam] Vastgoed is toegezegd dat [familienaam senior] [[familienaam senior] – rechtbank] bereid was (een deel van) zijn privévermogen van ongeveer 5.8 miljoen euro in [familienaam] Beheermaatschappij B.V aan te wenden ter zekerheid van financiering. Volgens [eisers] c.s. is, kort weergegeven, deze vennootschap in het kader van herstructurering van de [familienaam] Groep daar tijdelijk uit gehaald als gevolg waarvan de financiële positie van [familienaam] Vastgoed verslechterde. Als dat niet was gedaan, was financiering door ING geen probleem geweest, aldus [eisers] c.s.
[familienaam] Vastgoed heeft weersproken dat van haar zijde de gestelde toezegging is gedaan. Verder heeft zij gemotiveerd en niet (voldoende) weersproken aangevoerd dat het enige privévermogen van [familienaam senior] zich in [familienaam] Beheermaatschappij B.V. bevindt en dat dat vermogen bestaat uit een vordering op [familienaam] Holding B.V. uit hoofde van een achtergestelde lening aan laatstgenoemde vennootschap ter zake van de door haar verschuldigde koopsom voor de aandelen van [familienaam] Beheermaatschappij B.V. in [familienaam] Vastgoed B.V. Die vordering is in [familienaam] Beheermaatschappij B.V. gebleven – daarop heeft Brouwers gedoeld met garantstelling van het privévermogen van [familienaam senior] voor de overname - en hoewel een tijdelijke herstructurering heeft plaatsgevonden binnen de [familienaam] Groep als gevolg waarvan de positie van [familienaam] Beheermaatschappij B.V. tijdelijk is verschoven, is zij altijd binnen het concern als zodanig gebleven, aldus [familienaam] Vastgoed. De ING heeft daardoor voortdurend zicht gehad op het privévermogen van [familienaam senior] en kon zich daar altijd op verhalen indien dat in het kader van financiering van de overname nodig was. Daardoor heeft de herstructurering volgens [familienaam] Vastgoed geen negatieve invloed gehad op de financierbaarheid van de overname.
Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [familienaam] Vastgoed op dit punt een verwijt treft.
4.11.3. Ten slotte hebben [eisers] c.s. gesteld dat [familienaam] Vastgoed zich onvoldoende heeft ingespannen om financiering bij de ABN AMRO Bank of de Friesland Bank te verkrijgen. Echter, op [familienaam] Vastgoed rustte geen contractuele verplichting om na afwijzing van de financieringsaanvraag door de ING een aanvraag bij een andere bank in te dienen. [familienaam] Vastgoed heeft dus meer gedaan dan waartoe zij gehouden was door financieringsaanvragen bij de ABN AMRO Bank en de Friesland Bank in te dienen. Onder die omstandigheid kan aan [familienaam] Vastgoed in redelijkheid niet worden verweten dat zij de vergoeding van EUR 15.000,00 niet wilde betalen die de ABN AMRO Bank verlangde voor beoordeling van de financieringsaanvraag, door welke weigering beoordeling van de aanvraag door de ABN AMRO Bank achterwege is gebleven. Dat oordeel geldt temeer omdat op voorhand uiterst onzeker was of de ABN AMRO Bank de aanvraag wel zou honoreren: onweersproken is dat naar de verwachting van Brouwers de kans 90% was dat de aanvraag zou worden afgewezen en dat volgens de aan de ABN AMRO Bank verbonden Morrenhof financiering een harde dobber zou worden. [familienaam] Vastgoed heeft nog geprobeerd [eisers] c.s. mee te laten betalen, maar die waren daartoe in het geheel niet bereid.
Derhalve kan niet worden geoordeeld dat [familienaam] Vastgoed onvoldoende heeft gedaan om financiering te krijgen.
4.12. De conclusie is dat geen feiten en omstandigheden gebleken zijn die zich verzetten tegen het tijdig op 25 januari 2002 inroepen door [familienaam] Vastgoed van het financieringsvoorbehoud. De subsidiair gevorderde verklaring voor recht is derhalve evenmin toewijsbaar.
de overige vorderingen
4.13. Uit het vorenoverwogene volgt dat van een onrechtmatige daad van [familienaam] Vastgoed jegens [eisers] c.s. respectievelijk toerekenbare tekortkoming van [familienaam] Vastgoed in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst, geen sprake is, dus ook niet van een daarop gebaseerde recht op schadevergoeding van [eisers] c.s. Derhalve sorteert de op 18 november 2002 door [eisers] c.s. op die grond ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst geen effect. De overige vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.14. [eisers] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [familienaam] Vastgoed worden tot op heden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 2.260,00(5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.504,00
in voorwaardelijke reconventie
4.15. De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [familienaam] Vastgoed tot op heden begroot op EUR 2.504,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, H.C. Moorman, H. Vegter en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2007.