ECLI:NL:RBZLY:2007:BA8972

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
440103-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige dochters

In de zaak voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 28 juni 2007, werd een man beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn dochter en haar vriendin, beide minderjarig. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. A.R. Maarsingh, werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfel bestond over de verklaringen van de aangeefsters. De verklaringen waren op belangrijke onderdelen tegenstrijdig en onwaarschijnlijk, wat de geloofwaardigheid van de beschuldigingen ondermijnde. De rechtbank merkte op dat slachtoffers van dergelijke delicten vaak getraumatiseerd zijn, maar in dit geval was er geen bewijs van afwijkend gedrag bij de aangeefster na het vermeende voorval. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende steun boden voor de beschuldigingen, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank volgde deze eis niet.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440103-06
Uitspraak: 28 juni 2007
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. L.N. Stempher, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag dat de rechtbank passend acht;
- betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van een bedrag dat de rechtbank passend acht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
De rechtbank wijzigt de nummering in de tenlastelegging in dier voege dat in plaats van 3. dient te worden gelezen 2.
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het gaat in deze zaak onder feit 1 om de aangeefster [aangeefster], die een ernstig belastende verklaring jegens de verdachte heeft afgelegd en een verdachte vader, die consequent alles wat zij tegen hem heeft ingebracht ontkent. Als er dan - zoals hier - vrijwel geen steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster, dienen de door haar afgelegde verklaringen met grote voorzichtigheid tegemoet te worden getreden.
Dat de gang van zaken is geweest zoals [aangeefster] heeft aangegeven is weliswaar niet onmogelijk, maar de raadsman moet worden nagegeven dat er in haar verklaringen een aantal onwaarschijnlijkheden aan te wijzen is. Daarnaast zijn er verschillende tegenstrijdigheden.
Deze omstandigheden komen de geloofwaardigheid van de verklaringen van [aangeefster] niet ten goede. Evenmin als opmerkingen als hierna genoemd.
In haar verklaring van 9 mei 2006 (bladzijde 51/52), afgelegd tweeënhalve week na wat voor haar een indrukwekkend voorval geweest moet zijn, merken de verbalisanten op dat [aangeefster] op onderdelen anders verklaart dan in haar verklaring van 24 april 2006 (bladzijde 41). [aangeefster] antwoordt dan: “ja nou, ik kan toch niet alles onthouden, dan zeg ik dit en dan zeg ik dat; ik kan toch niet alles onthouden. Het is ook best wel lang geleden dat ze dat de vorige keer vroegen”.
Voor zover de verklaringen van de aangeefster van feit 2, [aangeefster], als steunbewijs zouden moeten worden aangemerkt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat voor die verklaringen in nog sterkere mate geldt wat voor de verklaringen van [aangeefster] geldt: zij zijn op niet onbelangrijke onderdelen onwaarschijnlijk en tegenstrijdig.
Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat slachtoffers van een delict zoals door [aangeefster] verteld, met name ook als de verdachte hun vader of een ander gezinslid is, doorgaans op de een of andere wijze getraumatiseerd zijn door wat hen is overkomen. In het geval van [aangeefster] is daarvan niet gebleken. Sterker nog: daags na het voorval waarvan zij aangifte deed, is zij op bezoek geweest bij haar vader en heeft zich tegenover hem - en haar broer die daar op dat moment ook aanwezig was - gedragen zoals te doen gebruikelijk.
Gelet op al deze omstandigheden kan de rechtbank bij afweging van de afgelegde verklaringen niet komen tot voldoende overtuiging dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de verklaring van [aangeefster] onvoldoende steun vindt in de verklaring van [aangeefster]. Bovendien blijkt ook ten aanzien van [aangeefster] niet dat zij afwijkend gedrag heeft vertoond nadat het tenlastegelegde feit zou hebben plaatsgevonden. Haar contact met verdachte en haar gedrag in het algemeen lijkt in de periode na het vermeende voorval niet te zijn veranderd.
Benadeelde partij
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu verdachte zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mrs. C. Kleinrensink en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.W. Emmen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2007.
Mr. G. Blomsma voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.