1.
Voor zover voor het oordeel in deze zaak van belang, staat tussen partijen als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
1.1
[verwerende partij], thans [X] jaar oud, is sedert [datum] in dienst van Flevoziekenhuis in de functie van verpleegkundige. Het salaris van [verwerende partij] bedraagt exclusief vakantietoeslag € 2.602,00 bruto per maand. De gemiddeld door [verwerende partij] verdiende onregelmatigheidstoeslag bedraagt € 538,30 bruto per maand.
[verwerende partij] geeft verpleegkundige zorg aan patiënten met een cardiale aandoening danwel aandoeningen aan luchtwegen of longen.
1.2
[verwerende partij] is belijdend Christen. De Bijbel is voor hem een heilig en tot navolging verplichtend boek en de daarin opgenomen bepalingen bindend. Dat geldt ook voor de opdracht om het goede nieuws dat de Bijbel brengt aan iedereen te vertellen. [verwerende partij] acht zich aan deze opdracht gebonden. Pas als blijkt dat mensen niet geïnteresseerd zijn kan en moet hij zijn boodschap aan hen staken.
1.3
Het Flevoziekenhuis is een ziekenhuis op algemene grondslag en niet georiënteerd op een bepaalde geloofsgrondslag. Bij het verlenen van de zorg aan patiënten staat de holistische mensvisie voorop. Uitgangspunt daarbij is dat een patiënt die zich geestelijk goed voelt eerder zal genezen en er daarom ook rekening moet worden gehouden met het geestelijk welzijn van de patiënt.
1.4
De Nationale Beroepscode van verpleegkundigen en Verzorgenden (hierna: de Beroepscode) houdt onder meer in dat de belangen van de zorgvrager centraal moeten worden gesteld, dat de zorgverlening zoveel mogelijk wordt afgestemd op de behoeften, waarden en normen, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen van de zorgvrager en dat de zorgverlener zich bewust is van een mogelijk verschil tussen de eigen waarden en normen en die van de zorgvrager. Ook schrijft de Beroepscode voor dat de verpleegkundige/verzorgende in de relatie met de zorgvrager de professionele grenzen in acht neemt, de privacy van de zorgvrager respecteert en in acht neemt en geen misbruikmaakt van een afhankelijke positie van de zorgvrager.
1.5
Op 19 mei 2004 heeft [A], Clustermanager beschouwende specialismen, met [verwerende partij] gesproken naar aanleiding van een tweetal klachten van patiënten. De klachten betroffen tegen hen gemaakte religieus getinte opmerkingen door [verwerende partij].
[verwerende partij] heeft in dat gesprek erkend dat hij tijdens zijn dienst ongevraagd met een patiënte, wiens ouders tot zijn kerk behoorden, heeft gesproken over het gebruik van een bij de vrouw geplaatst spiraaltje in relatie met zijn christelijke geloofsovertuiging. [verwerende partij] heeft de patiënte gewaarschuwd voor een specifiek deel van de werking van het spiraaltje waarvan hij weet dat het in strijd komt met het Christelijke geloof. Besproken is dat de patiënte angst heeft gekregen over inbreuk op haar privacy en het naar buiten treden door [verwerende partij] met informatie over haar gebruik van voorbehoedmiddelen naar hun beider netwerk.
Het resultaat van het gesprek is geweest dat [verwerende partij] een officiële waarschuwing heeft gekregen. [verwerende partij] is meegedeeld dat het Flevoziekenhuis hem op non-actief zal stellen en een ontslagprocedure zal starten bij een volgende melding van een patiënt over door deze als ongewenst ervaren communicatie gericht op de geloofsovertuiging van [verwerende partij].
Van het gesprek is een verslag opgemaakt dat aan [verwerende partij] is uitgereikt.
1.6
Voormelde klachten en de officiële waarschuwing zijn reden geweest voor het Flevoziekenhuis om gesprekken te regelen tussen [verwerende partij] en [B], als pastor verbonden aan haar instelling. Doel van die gesprekken was te bewerkstelligen dat [verwerende partij] niet ongevraagd zijn geloofsovertuiging bij patiënten ter sprake brengt, te bevorderen dat [verwerende partij] extra alert is ten aanzien van de door hem te betrachten terughoudendheid met betrekking tot zijn geloofovertuiging naar patiënten toe en dat hij de gestelde grenzen niet overschrijdt. De afspraak voor deze gesprekken is op 7 juni 2004 gemaakt in een daartoe met [verwerende partij] gehouden gesprek. Het gespreksverslag waarin voormelde doelstelling is vermeld, is [verwerende partij] ter beschikking gesteld. Er is een tweetal gesprekken geweest.
1.7
Op 21 maart 2005 heeft een patiënt zich erover beklaagd dat [verwerende partij] met hem heeft gebeden terwijl hij zich niet kon herinneren dat hij daar toestemming voor had gegeven. De patiënt weet niet meer of hij heeft meegebeden. De patiënt heeft erover geklaagd dat hij de volgende morgen angstig wakker geworden is en hij een en ander een vreemde gewaarwording vond.
Dezelfde dag is [verwerende partij] in een gesprek aangesproken over deze klacht. [verwerende partij] heeft in dat gesprek verklaard, kort en zakelijk weergegeven, dat de patiënt lag te kronkelen van de pijn, dat de poortarts geen tijd had en dat hij toen heeft besloten om met de patiënt te spreken vanuit en over zijn christelijke achtergrond. [verwerende partij] heeft de patiënt vervolgens om toestemming gevraagd om samen met hem te bidden. Hij heeft dit gedaan om de patiënt rustig te krijgen, wat ook het gevolg was. Pijnmedicatie bleek later zelfs niet nodig, aldus [verwerende partij].
[verwerende partij] is een toelichting gegeven op de gegeven officiële waarschuwing. Het Flevoziekenhuis heeft [verwerende partij] nogmaals meegedeeld, dat hij alleen als een patiënt zelf om gebed vraagt, daarop in mag gaan en dat hij zich dient te onthouden van het actief of op eigen initiatief uitdragen van zijn geloofsovertuiging tegenover patiënten.
Het Flevoziekenhuis heeft [verwerende partij] er aan het eind van het gesprek op gewezen dat bij herhaling ontslag zou volgen.
Het gesprek is vastgelegd in een verslag. [verwerende partij] heeft daarvan een afschrift gehad.
1.8
Op 22 februari 2007 heeft [verwerende partij] tijdens de verzorging van een ernstig zieke patiënte met haar gesproken over God. De desbetreffende patiënte was over dit gesprek ontdaan en heeft zich de volgende dag beklaagd bij een van de verpleegkundigen, die melding heeft gemaakt van de klacht.
Vervolgens hebben [A] en [C] (hoofd P&O) op 1 maart 2007 met de patiënte gesproken. De patiënte heeft haar klacht op 2 maart 2007 op papier gezet.
Op 7 maart 2007 is [verwerende partij] op de klacht van de patiënte aangesproken. [verwerende partij] heeft daarop, zakelijk weergegeven, als toelichting gegeven dat de patiënte tijdens haar verzorging liet weten dat zij niet verder wilde leven met sondevoeding en haar huisarts al geraadpleegd had over euthanasie, waarop [verwerende partij] heeft gezegd dat er ook een andere manier is en dat “God wonderen voor haar kan verrichten”. Volgens [verwerende partij] heeft hij dit gezegd naar aanleiding van de mededeling van de patiënte dat zij euthanasie wilde plegen en omdat dit indruist tegen zijn geloofsovertuiging.
[verwerende partij] is vervolgens meegedeeld dat hij op non-actief wordt gesteld met behoud van zijn salaris in afwachting van nader onderzoek.
Ook dit gesprek is vastgelegd in een verslag. Van dit verslag is een afschrift aan [verwerende partij] gezonden.
1.9
Bij brief van 9 maart 2007 heeft het Flevoziekenhuis schriftelijk aan [verwerende partij] bevestigd dat hij op non-actief is gesteld. [verwerende partij] heeft in zijn brieven van 8 en 9 maart 2007 en zijn e-mail van 13 maart 2007 gereageerd op zijn non-actiefstelling en het gespreksverslag van 7 maart 2007. [verwerende partij] heeft bezwaar gemaakt tegen zijn non-actiefstelling en een aantal vragen gesteld.
1.1
Op 14 maart 2007 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen het Flevoziekenhuis en [verwerende partij], waarin het Flevoziekenhuis een toelichting heeft gegeven op de non-actiefstelling. Ook heeft het Flevoziekenhuis aan [verwerende partij] meegedeeld dat zij streefde naar beëindiging van zijn dienstverband, omdat [verwerende partij] meermalen de nadrukkelijke werkinstructies om geen ongevraagde religieuze uitlatingen te doen tegenover patiënten heeft genegeerd.