ECLI:NL:RBZLY:2007:BA3919

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1693
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie en rechtmatig verblijf van kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van huursubsidie aan eiser, die werd aangevochten na een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De herziening was gebaseerd op het feit dat op de peildatum van 1 juli 2005 een kind van eiser en zijn echtgenote, geboren op 8 september 2004, op het subsidieadres stond ingeschreven zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser had eerder een huursubsidie van € 1358,58 ontvangen, maar deze werd herzien naar nihil, en er werd een bedrag van € 1132,15 teruggevorderd.

Eiser heeft op 20 december 2005 bezwaar aangetekend tegen het besluit van 9 november 2005. Na een hoorzitting op 11 april 2006 werd het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 19 juli 2006 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2007 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens.

De rechtbank oordeelde dat de herziening van de huursubsidie niet op de juiste wijze was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid door eiser niet vooraf te confronteren met het argument dat het kind geen rechtmatig verblijf had. Bovendien was de geboorte van het kind pas na de peildatum gemeld, wat volgens de rechtbank niet zonder meer kon leiden tot de herziening van de huursubsidie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toekenning van huursubsidie aan eiser, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van € 644,- en het griffierecht van € 38,- diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 06/1693
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A. Portier, advocaat te Arnhem,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C.A. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 7 juni 2006, nummer 3280.690101.000.3.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 9 november 2005 heeft verweerder het aan eiser, bij besluit van 11 oktober 2005, voor het tijdvak van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 aan huursubsidie toegekende bedrag van € 1358,58 herzien en deze nader vastgesteld op nihil, alsmede de als gevolg hiervan reeds ontvangen bedragen aan huursubsidie, ten bedrage van € 1132,15, teruggevorderd.
Tegen dit besluit is op 20 december 2005 een bezwaarschrift ingediend.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is op 11 april 2006 een hoorzitting gehouden, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om het bezwaarschrift tegenover de hoorcommissie mondeling toe te lichten.
Vervolgens is het bezwaarschrift bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op 19 juli 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 24 januari 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Stevens.
3. Motivering
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Verweerder heeft de herziening van de reeds toegekende huursubsidie bij het bestreden besluit gehandhaafd omdat op de peildatum 1 juli 2005 een persoon stond ingeschreven op het subsidieadres, die geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Het betreft hier het op 8 september 2004 geboren kind van eiser en zijn echtgenote, [echtgenote]. Op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Huursubsidiewet, zoals dit tot 1 januari 2006 luidde, kwam eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor huursubsidie.
De rechtbank stelt voorop dat de Huursubsidiewet (verder: Hsw) per 1 januari 2006 vervallen is. Op grond van het bepaalde in artikel I, zesde lid, van hoofdstuk 2 van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt een aanvraag tot toekenning van huursubsidie, als bedoeld in artikel 28 van de Hsw, die uiterlijk op 30 november 2005 is ingediend en die betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 of een daaraan voorafgaand subsidietijdvak, afgedaan overeenkomstig de Hsw. Nu de door eiser gedane aanvraag tot toekenning van huursubsidie dateert van voor het eind van november 2005 blijft hierop de Hsw, zoals deze voor 1 januari 2006 luidde, van toepassing. Verweerder was derhalve ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bevoegd om artikel 10 van de Hsw toe te passen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit voor de eerste maal ten grondslag legt dat het op 8 september 2004 geboren kind van eiser en zijn echtgenote niet rechtmatig in Nederland verblijft. Aan het besluit in eerste aanleg had verweerder een geheel andere motivering ten grondslag gelegd, die door verweerder niet langer wordt gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder eiser eerst met dit gegeven behoren te confronteren, alvorens dit bij het besluit op bezwaar aan eiser tegen te werpen. Verweerder heeft, door zulks niet te doen en dit gegeven rauwelijks aan eiser tegen te werpen, gehandeld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.
De rechtbank constateert voorts dat eiser de geboorte van [kind], op 8 september 2004, eerst na de peildatum heeft gemeld bij de vreemdelingendienst. Tussen partijen is niet in geschil dat [kind], als hij eerder zou zijn aangemeld, reeds toen zou zijn meegenomen in de verblijfsprocedure van zijn ouders. In dat geval zou de herziening van eisers recht op huursubsidie niet door verweerder zijn gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 10 van de Hsw meebrengt dat verweerder zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet op te late melding van de geboorte van [kind] kon beroepen, zonder dat eerst duidelijkheid was verkregen met betrekking tot de vraag of reeds een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning was ingediend ten behoeve van [kind] en of hij op dat moment was meegenomen in de verblijfsprocedure van zijn ouders. De enkele omstandigheid dat de geboorte van [kind] op de peildatum nog niet was gemeld bij de vreemdelingendienst behoorde dan ook niet zonder meer tot het oordeel te leiden dat op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Hsw de herziening van eisers recht op huursubsidie diende te worden gehandhaafd. In dit verband acht de rechtbank met name van belang dat het nooit de bedoeling is geweest dat [kind] zonder zijn ouders Nederland zou verlaten. Het bestreden besluit is ook in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en het berust niet op een deugdelijke motivering.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.
Aangezien een redelijke uitleg van artikel 10 van de Hsw in de gegeven omstandigheden meebrengt dat geen andere beslissing wordt genomen, ziet de rechtbank tevens aanleiding om, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat het besluit van 9 november 2005, waarbij de toekenning van huursubsidie aan eiser wordt herzien en waarbij de reeds ontvangen bedragen aan huursubsidie zijn teruggevorderd, wordt herroepen. De reeds door eiser terugbetaalde huursubsidie dient derhalve door verweerder aan eiser te worden vergoed.
Er zijn termen verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 9 november 2005, waarbij de toekenning van huursubsidie aan eiser wordt herzien;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,-, door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te betalen aan eiser;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 38,-, vergoedt.
Gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007 in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op 5 april 2007