ECLI:NL:RBZLY:2007:BA3861

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/2569
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van eiser door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) per 23 oktober 2006. Eiser, die eerder een uitkering ontving op basis van arbeidsongeschiktheid, heeft bezwaar aangetekend tegen deze intrekking. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts S. Smeding een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd, waarbij eiser werd beoordeeld op zijn fysieke en psychische beperkingen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt is, en dat de intrekking van de uitkering op medische gronden gerechtvaardigd is.

Eiser heeft echter betoogd dat het lichamelijk onderzoek te beperkt was en dat zijn situatie niet correct is beoordeeld. De rechtbank heeft deze argumenten niet gevolgd, maar heeft wel geconstateerd dat de arbeidsdeskundige A. de Ruiter onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de functies die aan eiser zijn voorgehouden passend zijn, gezien de signaleringen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het niet voldoet aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV gelast om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor zowel eiser als het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 06/2569
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 oktober 2006 wordt ingetrokken.
Tegen dit besluit is op 28 augustus 2006 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 20 oktober 2006 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 27 november 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 januari 2007 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 20 maart 2007 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw A.O. Diepenbroek.
2. Overwegingen
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder terecht de door eiser ontvangen WAO-uitkering met ingang van 23 oktober 2006 heeft ingetrokken op de grond dat de voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op 1 september 1999 met rugklachten en psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als postsorteerder op uitzendbasis voor 38 uur per week. Omdat eiser eerder van 8 juni 1998 tot 21 juli 1999 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving op basis van dezelfde klachten is eiser na een wachttijd van vier weken een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 9 augustus 2004 is eiser meegedeeld dat zijn WAO-uitkering per 29 september 2004 ongewijzigd wordt voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden als weergegeven onder ‘procesverloop’.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO zijn twee aspecten van belang, namelijk:
- of de betrokkene beperkingen heeft, die het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met (algemeen geaccepteerde) arbeid een inkomen te verwerven.
Ten aanzien van het eerste aspect constateert de rechtbank dat eiser op 14 februari 2006 is onderzocht door verzekeringsarts S. Smeding. Deze heeft vastgesteld dat bij eiser sprake is van een emotioneel instabiele/borderline persoonlijkheidsstructuur. Daarnaast is sprake van aspecifieke chronische rugklachten na een hernia operatie.
De verzekeringsarts acht eiser aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin geen hoog handelingstempo vereist is en op werk met enige regelmaat en structuur, zonder dwingend werktempo of conflicterende functie-eisen. De verzekeringsarts acht eiser voorts beperkt in het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, het omgaan met conflicten, trillingsbelasting, buigen, tillen of dragen, zware lasten hanteren, lopen, zitten en staan. Ten aanzien van duwen of trekken, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn, heeft de verzekeringsarts aangegeven dat eiser niet meer dan ‘normaal’ belastbaar is. De verzekeringsarts heeft een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin voornoemde beperkingen zijn vastgelegd.
Tijdens de bezwaarprocedure is op 11 oktober 2006 rapport uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts A. Colijn. Deze heeft eiser op de hoorzitting d.d. 11 oktober 2006 gezien en daarnaast lichamelijk onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat sprake is van een redelijk tot goede functie van de rug zonder duidelijke afwijkingen. De psychische klachten van eiser passen bij een borderline persoonlijkheids-stoornis. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat de beperkingen juist zijn aangegeven in de FML en passen bij de geobjectiveerde afwijkingen.
De rechtbank stelt vast dat aldus sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek, en is van oordeel dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn grief dat het lichamelijk onderzoek te beperkt is geweest om daarop conclusies over eisers fysieke beperkingen op te kunnen baseren. De omstandigheid dat de medische situatie van eiser ten opzichte van de beoordeling in 2004 niet is verbeterd, terwijl eiser toen volledig arbeidsongeschikt is geacht, brengt niet met zich dat het medisch oordeel reeds om die reden onjuist moet worden geacht.
Nu van de zijde van eiser geen nadere (medische) gegevens zijn ingebracht, die een ander licht werpen op de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, of die tot twijfel leiden aan de vaststelling van verweerder daarvan, ziet de rechtbank geen reden de medische grondslag van het besluit voor onjuist te houden.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het advies van een medisch deskundige in te winnen.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit overweegt de rechtbank het volgende.
Uitgaande van de voor eiser in de FML vastgelegde beperkingen heeft de arbeidsdeskundige A. de Ruiter met gebruik van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) beoordeeld welke (voorbeeld)functies eiser nog zou kunnen verrichten. Uit het arbeidskundig rapport d.d 12 juni 2006 blijkt dat deze functies aan eiser zijn voorgehouden. Uitgaande van de verdiensten in deze functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit van eiser vastgesteld op 0 %.
Verweerder heeft genoemd CBBS aangepast naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2004 (onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AR4719), waarin is geoordeeld dat het systeem op onderdelen onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar was. Op 12 oktober 2006 heeft de CRvB in een aantal uitspraken (onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl als LJN AY9971) geoordeeld dat het aangepaste CBBS daaraan thans wel voldoet, met de kanttekening dat van verweerder mag worden verwacht dat per functie een adequate toelichting wordt gegeven bij álle signaleringen. Het gaat dan om mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van betrokkene bij een beoordelingspunt en beoordelingspunten die hetzij wel voorkomen in de FML maar niet in het zogeheten Resultaat Functiebeoordeling of omgekeerd, waardoor geen geautomatiseerde vergelijking van belastbaarheid en functiebelasting plaats kan vinden (niet-matchende punten).
Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de signaleringen voorafgaand aan het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de betreffende functie desondanks passend kan worden geacht voor eiser.
Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of aanleiding bestaat, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, Awb, te bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
In beroep is namens verweerder nog een aanvullende arbeidsdeskundige rapportage overgelegd d.d. 19 december 2006. Hierin is in een schema per functie aangegeven voor welke aspecten een signalering geldt. Vervolgens is in eerdergenoemd schema per signalering een toelichting gegeven. Hierbij is ten aanzien van een aantal signaleringen volstaan met het noemen van een nummer (1 tot en met 3). Aan het einde van het rapport staat ten aanzien van de nummers 1 tot en met 3:
1. de verzekeringsarts heeft aangegeven dat er op het betreffende punt geen beperkingen zijn, dan wordt volstaan in deze rubriek met vermelding van het cijfer 1.
2. De belasting ligt binnen de mogelijkheden die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven, in deze gevallen wordt volstaan met vermelding van het cijfer 2.
3. De markering is veroorzaakt door een ander aspect dan het aspect waarvoor de beperking geldt. In deze gevallen wordt volstaan met vermelding van het cijfer 3.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de voorwaarde dat per functie een adequate toelichting wordt gegeven bij alle signaleringen. Weliswaar is bij elke signalering door middel van een nummer naar een toelichting verwezen, echter deze toelichtingen zijn zeer summier en algemeen en maken onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de specifieke functie, ondanks de signalering, daadwerkelijk bij de mogelijkheden van eiser past.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank wijst partijen er nadrukkelijk op dat als zij het met één of meer van de hiervoor gegeven oordelen niet eens zijn, zij daartegen hoger beroep kunnen instellen op de wijze als onder de uitspraak vermeld.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad. € 38,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier, op 24 april 2007.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.