ECLI:NL:RBZLY:2007:BA2519

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345870 VG 07-40
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van een bijzonder curator in OTS-procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 april 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een bijzonder curator voor een 9-jarige minderjarige, in het kader van een ondertoezichtstelling (OTS) procedure. De verzoekers, pleegouders van de minderjarige, hebben het verzoek ingediend omdat zij van mening zijn dat er een tegenstrijdig belang bestaat tussen hen en de moeder van de minderjarige, die het gezag over hem heeft. De moeder heeft via het Bureau Jeugdzorg een raadsonderzoek uitgelokt en wenst dat de minderjarige onder toezicht wordt gesteld, zodat hij de noodzakelijke behandeling voor zijn gedragsproblemen kan ondergaan. De pleegouders zijn van mening dat deze ondertoezichtstelling en behandeling in strijd zijn met de belangen van de minderjarige en dat hij bij hen moet blijven wonen.

De kantonrechter heeft het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen tegenstrijdig belang bestaat tussen de moeder en de minderjarige, aangezien de kinderrechter al had besloten tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor een periode van zes maanden. De belangen van de minderjarige zijn daarbij leidend. De kantonrechter concludeerde dat de benoeming van een bijzonder curator niet noodzakelijk is, omdat de kinderrechter zelf met de minderjarige kan spreken om diens wensen te vernemen. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoek om benoeming van een bijzonder curator niet strookt met de bedoeling van artikel 1:250 BW, zoals uiteengezet in de wetsgeschiedenis.

De beslissing van de kantonrechter is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de rechter zich heeft geconformeerd aan de eerdere beslissing van de kinderrechter. De verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknummer. : 345870 VG 07-40
datum : 5 april 2007
Beschikking op een verzoek tot benoeming van een bijzonder curator (art. 1:250 BW)
ingediend door:
[VERZOEKER 1], en
[VERZOEKSTER 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. J.H. Smeets, advocaat te 6431 EL Hoensbroek, Amstenraderweg 6B.
De procedure
Op 23 januari 2007 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift, waarin is verzocht mr. P. Winkens, advocaat te Hoensbroek aan de Juliana Bernhardlaan 118, te benoemen tot bijzonder curator over de minderjarige [minderjarige], geboren [datum]. Het verzoek is er met name op gericht dat deze minderjarige door de bijzonder curator zal worden vertegenwoordigd tijdens de (inmiddels voortgezette) behandeling van het verzoek tot zijn ondertoezichtstelling bij deze rechtbank (kinderrechter).
Aangezien de mondelinge behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling op 29 januari 2007 plaatsvond en voor die datum geen beslissing op het verzoek kon worden genomen, is met de gemachtigde van verzoekers een aantal keren telefonisch overleg gevoerd. Namens verzoekers is meegedeeld dat een mondelinge behandeling van het verzoek niet noodzakelijk is. Op verzoek van de kantonrechter hebben verzoekers het verzoekschrift nog nader toegelicht bij brief van 16 maart 2007.
De beoordeling
1.
Het verzoek berust, kort samengevat, op de volgende stellingen.
De moeder van [minderjarige] is met het gezag over hem belast. In de loop van 2004 is [minderjarige] op vrijwillige basis bij verzoekers gaan wonen. Moeder heeft op een gegeven moment via het Bureau Jeugdzorg een raadsonderzoek uitgelokt. Moeder wenst de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zodat hij een in verband met zijn gedragsproblemen noodzakelijk geachte behandeling kan ondergaan. Verzoekers achten de ondertoezichtstelling en behandeling in strijd met de belangen van [minderjarige]. [minderjarige] moet bij hen blijven wonen. Een behandeling is niet nodig.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 5 januari 2007 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van [minderjarige]. Op 29 januari 2007 is dit verzoek mondeling behandeld. Verzoekers zijn daarvoor opgeroepen en gehoord. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor een periode van zes maanden uitgesproken. In juni 2007 vindt een vervolgzitting plaats.
2.
Voor toewijzing van het verzoek is op grond van artikel 1:250 BW vereist dat sprake is van een tegenstrijdig belang tussen (in dit geval) de met het gezag belaste moeder van [minderjarige] en [minderjarige] zelf ten aanzien van (in dit geval) diens verzorging en opvoeding en voorts dat de benoeming van een bijzonder curator noodzakelijk is, in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
Hieraan dient het verzoek te worden getoetst.
3.
Verzoekers zijn het niet eens met de ondertoezichtstelling en wensen [minderjarige] bij zich te houden. Moeder is een andere mening toegedaan. Zij vindt het noodzakelijk dat [minderjarige] vanwege zijn gedrag hulp krijgt. Er is dus sprake van een verschil van inzicht (en een conflict) tussen pleegouders, verzoekers, enerzijds en moeder (en inmiddels ook de Raad voor de Kinderbescherming) anderzijds. Het is de vraag of tussen moeder en [minderjarige] wel een tegenstrijdig belang bestaat. Gelet op de beslissing van de kinderrechter waarbij [minderjarige] voor een periode van zes maanden onder toezicht is gesteld, bij welke beslissing de belangen van [minderjarige] richtsnoer zijn, moet thans worden aangenomen dat tussen moeder en [minderjarige] geen tegenstrijdig belang bestaat, zodat bedoelde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Of [minderjarige] het met die beslissing eens is, is wat anders. Diens belang is kennelijk met de ondertoezichtstelling gediend. De kantonrechter dient zich aan het oordeel van de kinderrechter te conformeren. Aan een voorwaarde die de wet aan de benoeming van een bijzondere curator stelt, te weten het bestaan van een tegenstrijdig belang tussen (in dit geval) moeder en [minderjarige], is dus niet voldaan.
Verzoekers vinden het wenselijk dat [minderjarige] door een bijzonder curator ter terechtzitting van de kinderrechter wordt vertegenwoordigd. Het is de bedoeling dat de bijzonder curator de wensen van [minderjarige] zelf vertolkt. Afgezien van de vraag hoe verzoekers zich dat precies voorstellen (moet de bijzonder curator uitsluitend door [minderjarige], een negenjarige jongen, worden ingelicht en dient hij zich niet door de overige betrokkenen, ook niet door verzoekers te laten beïnvloeden?), kan de kinderrechter desgewenst zelf met [minderjarige] spreken om diens wensen te vernemen. De kantonrechter acht het dus ook niet noodzakelijk dat een bijzondere curator wordt benoemd, zodat ook aan die voorwaarde niet is voldaan.
In lijn met de beschikking van de kantonrechter te Emmen (5 juni 1996, NJ 1997-300) valt ook niet goed in te zien --nu al vanaf begin januari 2007 een procedure inzake de ondertoezichtstelling loopt --wat een bijzonder curator in dezen nog zou kunnen bijdragen om tot een oplossing te komen. Zie in dit verband ook HR 4 februari 2005, RvdW 2005-26 waarin de bedoeling van artikel 1:250 BW aan de hand van de wetsgeschiedenis is uiteengezet. Hetgeen verzoekers met de benoeming van een bijzondere curator beogen strookt hiermee niet.
4.
De slotsom luidt dat het verzoek moet worden afgewezen.
De kantonrechter heeft overwogen het verzoek tijdens een mondelinge behandeling aan de orde te stellen en daartoe alle belanghebbenden op te roepen, maar heeft daarvan afgezien verzoekers een mondelinge behandeling niet noodzakelijk hebben geacht.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 5 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (civiele griffie: postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden).